Waar voel je je nu meer thuis, in Pakistan of in Nederland? Deze standaardvraag stelde ik aan een Pakistaanse vluchteling die nu in Nederland woont. Zijn antwoord was snel gegeven: Nederland. Het verbaasde me enigszins dat hij daarover zo duidelijk was. De meeste vluchtelingen twijfelen over deze vraag. Ze genieten van de vrijheid hier, maar hangen toch ook om allerlei redenen aan hun vaderland. Na een half uurtje kwam hij op ons gesprek terug. ‘In Pakistan ben ik niet welkom,’ zei hij, ‘als christen ben ik daar een tweederangs burger, of erger nog, een onreine. Hoe kan ik me daar dan thuis voelen?’ Zijn argumenten hielpen me weer om de moeilijke positie van de Pakistaanse christenen beter te begrijpen. Ze lijden dagelijks onder ernstige discriminatie. Het blijft moeilijk inleven als je alleen maar vrijheid gewend bent. Christenen krijgen de laagstbetaalde baantjes en blijven zo in armoede hangen. Protesteren tegen onrecht kan je je leven kosten. Op bescherming kun je niet altijd rekenen. Ze zijn een kleine minderheid. Vier miljoen christenen tegen tweehonderd miljoen moslims.

 

 

 

Wat me uitdaagt is dat er in Pakistan nog zoveel mogelijkheden zijn om te helpen. Er zijn landen die veel geslotener zijn. De kerk heeft het daar zwaar, maar ze mag er wel zijn. En er zijn voor ons, christenen uit de vrijheid, mogelijkheden om ze te bemoedigen en om ze te steunen. Van de ontmoetingen heb ik enorm genoten. Arme mensen zijn eerlijker, ze dragen minder maskers. Dankbaar waren ze dat er iemand naar hen toekwam. Iemand het aandurfde. Ik was vooral blij dat ik bij hen mocht zijn. Met volle teugen heb ik genoten van de gastvrijheid. Veel andere westerlingen heb ik inderdaad niet gezien. Om precies te zijn niet een. Sommige kinderen uit de laagste klassen zagen voor het eerst een Europeaan.

 

 

 

Als ik me afvraag wat me het meest heeft getroffen, dan denk ik aan die middag op de steenfabriek. We voerden daar voorbereidende gesprekken in verband met het vrijkopen van een familie. Na de gesprekken was het tijd voor een kleine dienst. Alle buren, mannen, vrouwen en kinderen, voegden zich bij ons. Pastor Fariad, de pastor die op de steenfabrieken werkt, sloeg de Bijbel open. ‘Psalm 23,’ fluisterde mijn begeleider. Een gewaagde keus, schoot het door mijn gedachten. Hier, in deze schrijnende armoede lezen: ‘De Heere is mijn herder, mij ontbreekt niets.’ Ik kon het niet verstaan, maar las in mijn gedachten de bekende psalm mee. Toen de psalm ten einde was stootte mijn begeleider mij aan. ’Kun je er even iets over zeggen?’ Toen gebeurde er iets waar ik altijd naar verlang, ik weet niet meer wat ik gezegd heb, maar de woorden stroomden. Daarna gingen we zingen. Er werd een kleed uitgerold. Vrouwen en kinderen gingen op het kleed zitten. Een jonge vrouw was voorzangeres. Ze zongen met van die prachtige Arabische keelklanken. ‘Wat zingen ze?’, vroeg ik aan mijn begeleider. ‘Heere Jezus, alstublieft, laat ons achter u aanlopen.’

 

Krijn de Jong, Urk