In een eerder tweeluik bespraken we de visie van de Vroege Kerk op de Schepping in de Oudheid. We gingen in op verschillende visies. In de heidense Oudheid waren er wel scheppingsmythes, maar een zorgvuldige uitwerking van de schepping per dag, die zowel in de Joodse als in de christelijke visie voorkwam, en eigenlijk van het Jodendom werd overgenomen in het Vroege Christendom, komt in de heidense benadering niet voor. In de tweede bijdrage zijn we ingegaan op Ambrosius’ verwerking van Basilius’ exegese van de zes scheppingsdagen in negen preken.

In het tweeluik dat we hier laten zien gaan we dieper in op de uitleg van het Genesis-verhaal in de Vroege Kerk en richten ons hierbij op de uitleg die Johannes Chrysostomus geeft van het scheppingsverhaal. Chrysostomus was bisschop van Antiochië en later van Constantinopel. Hij liet een zeer omvangrijk oeuvre na waarin hij de Schrift op een bijzondere manier uitlegt. Van Chrysostomus hebben we ook een zeer uitgebreide uitleg van Genesis over.

 

Chrysostomus

 

De schepping laat de goedheid van God zien

Chrysostomus schreef een groot aantal preken over Genesis. Daarin komt het scheppingsverhaal ook uitgebreid aan de orde. Alles van de schepping toont de goedheid van God, zo vat Chrysostomus de schepping van God in één van deze preken samen. Wat de liefde van God bedoelde bij de schepping van de mens geeft Chrysostomus weer in een preek over Genesis 2, waarin hij uitleg geeft bij de tekst dat God de mens een levensadem inblies (Gen. 2:7). Hij zegt daar dat Gods liefde bedoeld heeft dat Zijn schepsel uit aarde ook een wezen met verstand zou zijn. God realiseerde dit door aan de mens een levensadem te geven, zijn ziel, zodat dit levende schepsel compleet en volmaakt was. Want, zegt Chrysostomus: “Hij ademde hem de adem van het leven in.”

 

Wat de menswording van Christus bewerkt heeft

In één van zijn vele preken op Genesis spreekt Chrysostomus op een bijzondere manier over de menswording van Christus. Deze zorgde er namelijk niet alleen voor dat de dood werd uitgebannen. Chrysostomus wijst er ook op dat er een herschepping van de mens plaats vond door deze incarnatie van Christus: ‘Er waren dus twee dingen die de Redder deed voor ons door mens te worden: Hij bande voor ons de dood uit en Hij maakte ons, mensen, als het ware nieuw; onzichtbaar en onbegrijpelijk als Hij is in zichzelf, werd Hij [bij Zijn incarnatie] zichtbaar door zijn werken en openbaarde Hij zichzelf als het Woord van de Vader, de Heerser en Koning van de hele schepping’. Zo paste God zich aan de mens aan ter wille van zijn heil. En het was niet meer dan rechtvaardig, vond Johannes, dat de mens daarom verplicht was zich aan de eisen van een goed christen te houden en zich hiernaar ook moest voegen in de praktijk. Met dat doel voor ogen stemde Johannes zelfs al zijn preken op zijn luisteraars af. De hernieuwing van een mens door de incarnatie van Christus moest volgens hem ook altijd in het leven van gedoopte christenen terug te zien zijn.

 

Armoede hoort niet bij de schepping, rijkdom is onrechtvaardig

Chrysostomus noemde in andere preken veelvuldig de ellendige positie van de armen, omdat hij die ellende ook iedere dag zag en omdat hij die van het begin van zijn dienst als diaken en priester niet wenste te accepteren als iets dat door God bij de schepping inbegrepen was, want rijkdom was volgens Chrysostomus iets onrechtvaardigs. Daarom riep hij de bezittende klasse voortdurend op tot bekommernis met de armen en om bijvoorbeeld een geldbusje naast hun bed te zetten, ‘want dat slaapt beter, als je daarin een tiende van je inkomsten doet. Maak van je huis een kerk en van je doosje een schatkamer’ (Hom. 1 Cor. 43:3). In de uitleg van 1 Cor. 43:1 laat hij iets horen wat zijn weerga niet vindt bij de andere kerkvaders: “Wijdt je rijkdom aan God en wordt een zelfgewijd begeleider van de armen. Liefde voor je medemens verleent dit priesterschap aan jou.” Hij zegt hier dus met zoveel woorden dat ieder mens zichzelf tot priester mag wijden om op die manier aan armen te hulp te kunnen komen.

 

God heeft alles uit niets geschapen

Opvallend in Chrysostomus’ exegese en zeer actueel voor vandaag is de uitleg van Genesis 1:1 In het begin schiep God de hemel en de aarde, waarbij Chrysostomus ervan uitgaat dat God alles uit niets geschapen heeft. Deze gedachte is overigens ook bij andere Vroegchristelijke exegeten aanwezig. Ook Athanasius van Alexandrië ging ervan uit dat God de aarde uit niets geschapen heeft. Maar deze gedachte was in de heidense context toch zeker niet algemeen geaccepteerd. Velen waren van mening dat dit gewoon onmogelijk was. En Chrysostomus gaat daarom ook uitgebreid op dit punt in.

 

Hij zegt in de loop van de preek het volgende:

‘We hebben intussen begrepen waarom Hij zich zo heeft aangepast aan ons geringe voorstellingsvermogen en hem die sprak door de Heilige Geest (=Mozes) alles [op die manier] uiteengezet heeft. Namelijk met het doel om op zijn luisteraars te kunnen afstemmen en alle verkeerde denkbeelden, die als onkruid aan de Kerk vast blijven klitten, in één klap met wortel en al uit te rukken door te zeggen: In het begin schiep God de hemel en de aarde. Want ook als er een Manicheeër naar je toe zou komen, die zou zeggen dat de materie (hyle) al bestond, of Marcion, of Valentinus, of volgelingen van de Grieken, zeg dan tegen hen: In het begin schiep God de hemel en de aarde. ‘Maar hij gelooft de Schrift niet.’ [zeg je dat?] Wend je van hem af als van iemand die gek is en niet goed is bij zijn hoofd. Want iemand die niet gelooft in de Schepper van alle dingen en de[ze] waarheid als een leugen veracht, wat voor vergeving zou zo iemand ooit verdienen? [Deze mensen] hebben een gemaakte kleur en onder het mom van ingetogenheid en vriendelijkheid verbergen ze onder de huid van een schaap [het innerlijk van] een wolf.’

 

Over hetzelfde onderwerp denkt Chrysostomus verder na met zijn luisteraars en betrekt in zijn argumentatie ook de schepping van de mens:

‘Maar als vijanden van de waarheid blijven zeggen dat er uit niets ook niets kan ontstaan, laten we hen dan deze vraag stellen: Is de eerste mens uit aarde geschapen? Of misschien op een andere manier? Dat laatste zullen ze ontkennen en zeggen dat de mens uit aarde geschapen is. Maar laten ze dan aan ons zeggen hoe onze vleselijke natuur uit aarde gemaakt is. Want uit aarde ontstaan gewoonlijk modder, bakstenen, een vaas die een pottenbakker maakt, een tegel. Maar hoe is dan onze vleselijke natuur ontstaan? Hoe zijn onze botten, spieren, slagaders, ons vet, de huid, de nagels, haren en de specifieke kwaliteiten van [zeer] diverse substanties af te leiden van slechts één onderliggende materie?’

 

Chrysostomus vervolgt zijn betoog met de vraag hoe het brood, dat we dagelijks eten, kan veranderen in bloed, slijm, gal en allerlei verschillende soorten lichaamsvocht. Brood heeft de kleur van koren, maar bloed is rood of donker. Chrysostomus trekt hieruit de conclusie dat de genoemde personen, als zij niet in staat zijn om een verklaring te geven voor dat wat dagelijks verandert in iets anders, met nog veel meer moeite iets zullen kunnen zeggen dat hout snijdt over de andere scheppingswerken van God.

 

 

M.A. van Willigen, Apeldoorn