God heeft in de geschiedenis van het oude Israël meer dan eens bewezen dat Hij daadwerkelijk voor zijn volk opkomt. Niets en niemand kunnen Hem daarin verhinderen. Hij heeft dat onder andere laten zien bij de bevrijding van Israël uit de slavernij van Egypte door veel tekenen en wonderen. Hij is nog steeds een God van macht en majesteit.

 

Het begint bij de roeping van Mozes bij de brandende doornstruik. Mozes komt met een aantal bezwaren waaronder: ‘Als ze uw naam vragen, wat is dan uw naam?’ God zegt dan wel dat Hij de God van Abraham, Isaak en Jakob is, maar wat hebben de Israëlieten in Egypte van Hem gemerkt? God zegt dat Hij in zijn naam, JHWH, zal laten zien hoe Hij is. JHWH, dat is: ‘Ik ben die er zijn zal.’ Gods volk zal merken dat Hij altijd aanwezig en betrokken is.

 

Slang

Mozes en Aaron gaan naar de farao van Egypte. Hij moet de Israëlieten naar de woestijn laten gaan. Farao antwoordt: ‘Wie is die HEER, dat ik Hem zou gehoorzamen?’ en ‘Ik ken de HEER niet en de Israëlieten laat ik niet gaan.’ Het gevolg is dat de Israëlieten nog harder moeten werken. Mozes gaat boos naar de HEER en klaagt: waarom behandelt U dit volk zo slecht? Na deze klacht zegt God dat Hij zal bewijzen dat Hij HEER is. Hij wil dat iedereen dit weet. Niet alleen de Israëlieten, maar ook de Egyptenaren. Dat besef zal Hij hen bijbrengen door veel tekenen en wonderen.

Als Mozes en Aaron tegen de farao zeggen dat hij de Israëlieten moet laten vertrekken, vraagt de farao om een wonder. Hij krijgt het teken van de staf van Aäron die in een slang verandert. Deze staf verslindt ook de in slangen veranderde staven van farao’s magiërs. Het gevraagde wonder is het eerste teken dat verwijst naar de ondergang van Egypte. Maar de farao begrijpt het niet, of hij wil het niet begrijpen.

De eerste plaag laat direct al zien dat het God niet alleen om de farao gaat. Het is ook een strijd tegen de goden van Egypte. Mozes kondigt deze plaag aan in de ochtend bij de rivier de Nijl. De Nijl is voor de Egyptenaar de bron van leven. De Nijlgod Noen wordt gezien als de drager van het leven en de god Sobek zorgt voor vruchtbaarheid van het land door het overstromend water van de Nijl. Door het Nijlwater in bloed te veranderen laat God zien dat niet de goden van Egypte voor leven zorgen, maar dat Hij daarvoor zorgt. Helaas verandert de farao niet van gedachte, zijn hart verhardt.

 

Levensgodin

Met de tweede plaag maakt God de farao, die ook een hogepriester is, duidelijk dat hij geen recht heeft op de dienst van Gods volk. Hij moet ze laten gaan zodat Israël de HEER kan dienen. Aaron houdt zijn staf boven de Nijl en heel Egypte, inclusief Gosen, wordt bedolven onder de kikkers. Farao’s magiërs kunnen hetzelfde, maar daarmee maken ze de ramp nog erger. Ook in deze plaag zie je de strijd van God tegen de goden van Egypte. Een aantal Egyptische goden worden afgebeeld als kikker, die symbool staat voor beginnend leven. Op bevel van JHWH tast de levensgodin, de kikker, het leven van de Egyptenaren aan. Farao vraagt voorbede bij Mozes en dat gebed verhoort de HEER. De ramp is voorbij, maar hij weigert het volk te laten gaan.

Farao wil niet luisteren en daarom wordt hij voor de derde plaag niet gewaarschuwd. Aaron moet met zijn staf op de grond slaan. In heel Egypte verandert stof in muggen. Het is de eerste plaag die de magiërs niet na kunnen doen. Ze erkennen dat God hier de hand in heeft. Maar zij en ook de farao erkennen nog niet dat het de HEER, de God van Israël,  is. De farao’s worden soms de ‘erfgenamen van Geb’ genoemd. Geb is de Egyptische god van de aarde. Als hij lacht, vindt er een aardbeving plaats. Wanneer Aaron op het stof van de aarde slaat, is dat een pak slaag voor de god Geb. Vruchtbare grond verandert in bloeddorstige muggen.

 

Verharding

In deze eerste drie plagen lees je zowel over de staf van Aaron als over de Egyptische magiërs. Beide zijn in de plagen vier tot en met zes afwezig. In de zevende en achtste plaag komt je de staf weer tegen, maar dan wordt hij de staf van Mozes genoemd. Bij de negende plaats is de staf vervangen door de hand van Mozes.

Vanaf de derde plaag kunnen de magiërs van farao niets meer doen. Nu moeten ze weten dat JHWH God is. Dat lijkt er ook op als ze zeggen ‘dit is de vinger van god’. Alleen, ze noemen niet de naam JHWH. De Egyptenaren kennen namelijk ook de god Seth (de vijandgod – een duivel). Tegen deze god kunnen de magiërs niet op.

Deze eerste drie plagen treffen ook Gosen, het land waar de Israëlieten wonen. Daarmee straft God ook zijn eigen volk omdat ze in Egypte ontrouw zijn geweest. De farao zal zich vast afgevraagd hebben of die God van Israël zijn eigen volk wel kan beschermen. En dus heeft de farao nog genoeg vertrouwen in zijn eigen goden. Hij verhardt zijn hart, hij weigert naar Mozes en Aaron te luisteren.

Onder andere Afro-Amerikaanse slaven hebben zich door deze geschiedenis laten inspireren. De spiritual ‘Go down Moses’ spreekt over hun strijd voor vrijheid. Het lied trekt parallellen met het verhaal van Mozes en de uittocht uit Egypte van Israël. (wordt vervolgd)

  

Folkert Rinkema, Mussel

 

Ds. F. Rinkema is predikant van de Nederlandse Gereformeerde Kerk van Mussel. Eind 2024 heeft hij de module Oude Testament verzorgd voor de cursus ‘Theologische vorming voor gemeenteleden’ te Onstwedde.