Bij de viering van het heilig avondmaal wordt een formulier gelezen dat door de kerken is vastgesteld. Zo gebeurt dat ook bij de bediening van de heilige doop, de bevestiging van ambtsdragers en de kerkelijke bevestiging van een huwelijk. Deze en andere liturgische formulieren hebben een ontstaansgeschiedenis.

Vorig jaar is een lijvig boek verschenen waarin de formulieren worden beschreven die tussen 1566 en 1639 in de Nederlandse protestantse kerken werden gebruikt. In dat boek worden ook gebeden besproken die in die tijd in de kerk, in een kerkelijke vergadering of thuis konden worden uitgesproken.

 

Begin

In 1566 verschijnen de eerste Nederlandse gereformeerde formulieren. Rond die tijd krijgt de reformatie steeds meer invloed in de Nederlandse gewesten, die zich aan het Spaanse juk en daarmee aan de macht van de Rooms-Katholieke Kerk hebben ontworsteld.

In 1566 verschijnt de psalmberijming van Petrus Datheen. In de uitgave van de berijming heeft Datheen ook drie formulieren opgenomen: de formulieren voor de bediening van de doop, voor de bediening van het heilig avondmaal en voor de kerkelijke bevestiging van een huwelijk. Omdat ze in het psalmboek zijn opgenomen, hebben de kerkgangers altijd de beschikking over deze formulieren. Daarnaast bevat deze uitgave de Heidelbergse Catechismus. Het geheel wordt afgesloten met een aantal formuliergebeden. Zo ontvangt ‘die Christelicke leser een volkommen boecxken’. De catechismus gaat daarbij voorop. Dan volgen de zogenaamde ‘ceremoniën’. Dat zijn dan de formulieren en gebeden.

In de tijd daarna zijn er aan de drie genoemde formulieren andere formulieren toegevoegd. Het jaar 1639 is een markeringspunt. Dan verschijnt een belangrijke uitgave van een ‘psalmboek’ met belijdenisgeschriften en liturgische formulieren en gebeden. Daarin is verwerkt wat de synode van Dordrecht ten aanzien van deze zaken heeft bepaald. In de achttiende eeuw wordt deze uitgave herzien. Ze gaat dienen als basis voor vele latere uitgaven. Naast formulieren voor de bediening van doop en avondmaal, en de bevestiging van een huwelijk zijn er ook formulieren opgenomen over de bevestiging van ambtsdragers en het uitoefenen van de tucht.

 

Gebeden

Psalmboeken uit deze periode bevatten daarnaast ook christelijke gebeden: een gebed op zondag voor de preek, een algemene belijdenis van de zonden, een gebed voor alle nood van de christenheid, een gebed voor het onderwijs uit de catechismus, een gebed na dit onderwijs, een morgengebed, een avondgebed, een gebed bij het begin van een kerkelijk vergadering, een gebed aan het einde van zo’n vergadering, een gebed voor de vergadering van diakenen, en nog enkele andere gebeden.

Het formuliergebed voor hen die zich ‘tot de schoollessen begeven’, luidt (in mijn weergave) als volgt:

 

‘HERE God, hemelse en barmhartige Vader, die oorsprong van alle wijsheid en wetenschap bent, omdat het U beliefd heeft mij het middel te geven om in mijn jeugd onderwezen te worden, opdat ik alle dagen van mijn leven zou weten hoe in alle godzaligheid en eerbaarheid te wandelen, wil toch mijn verstand (dat van nature blind is) verlichten met uw Heilige Geest opdat ik het onderwijs dat mij zal worden gegeven mag begrijpen en onthouden. Geef vooral dat mijn studie gericht zal zijn op een juist doel, namelijk om U te kennen in onze Here Jezus Christus en mijn vertrouwen (van mijn zaligheid) geheel op U te stellen, dat ik U ook mag dienen met een oprecht en zuiver hart volgens als uw geboden.’

 

Huwelijksformulier

Elk hoofdstuk uit het boek De Nederlandse gereformeerde Liturgie 1566-1639 begint – wat de bespreking van de diverse formulieren betreft – met een inleiding. Daarin wordt iets gezegd over de opbouw en inhoud van het desbetreffende formulier, over de voorgeschiedenis daarvan en over de veranderingen en aanvullingen op de oorspronkelijke versie in de loop van de jaren. Vooral was ik geïnteresseerd in de bespreking van het huwelijksformulier.

De verschillende edities van het huwelijksformulier die in de jaren tussen 1566 en 1639 in de kerken werden gebruikt, gaan ervan uit dat de predikant het huwelijk sluit van de leden van de gereformeerde kerk. Dat was de werkelijkheid in die dagen. De overheid zou dat moeten doen, maar kreeg dat organisatorisch niet voor elkaar. Daarom hielp de kerk daarin. Maar de kerk wilde dit toch ook wel graag doen, zo lijkt het. Dat gaf iets van macht.

Bovendien werkte het Roomse zuurdeeg door. Toen de Rooms-Katholieke Kerk in de Nederlandse gewesten heerste, bepaalde zij het huwelijksrecht. Dat recht zei dat een huwelijk pas echt gesloten is, als het een huwelijk is tussen gedoopten en als de pastoor dan bij het uitwisselen van de huwelijksbeloften aanwezig is. Zo’n huwelijk is onontbindbaar.

Als de reformatie gestalte krijgt in de Nederlanden nemen de predikanten de rol van de pastoor over. Zij doen zelfs nog meer: zij zijn degenen die het huwelijk van de leden van de kerk sluiten.

Dat de predikant het huwelijk sluit, komt bijvoorbeeld naar voren in het feit dat er in dit huwelijksformulier niet naar de overheid wordt verwezen. Het huwelijk wordt door de predikant bevestigd.

Typerend voor de toenmalige situatie is ook de vraag die voorafgaande aan de eigenlijke huwelijksvragen wordt gesteld. Deze vraag luidt: ‘Daarom, zijt gij N. en N., nadat gij verstaan hebt dat God den huwelijken staat ingezet heeft, en wat u daarin van Hem bevolen is; zijt gij des zins en des willens in dezen heiligen staat alzo te leven, gelijk gij hier betuigt voor de Christelijke gemeente; en begeert gij dat deze uw huwelijke staat bevestigd worde?’ De trouwlustigen antwoorden dan met ‘ja’.

Vervolgens constateert de predikant dat er geen wettige verhindering voor de huwelijkssluiting is. Maar hoort die constatering niet bij de taak van de overheid. Wie kan beter constateren dan de overheid dat de trouwlustigen geen te nauwe bloedverwanten zijn? En dat zij ook al niet met iemand anders zijn getrouwd? Maar in dit formulier gaat de predikant dat vaststellen. Hij spreekt dan tot de gemeente: ‘Ik neem u allen als getuigen, dat er geen wettige verhindering tegen dit huwelijk voortgekomen is.’ Daarna stelt de predikant de huwelijksvragen aan de trouwlustigen, waarop zij dan voor de tweede keer een ‘ja’ moeten uitspreken.

In sommige kerken binnen ons kerkverband wordt dit formulier (in details iets aangepast) nog steeds gelezen, alsof een huwelijk niet door de overheid maar door de predikant wordt gesloten.

 

Het boek De Nederlandse gereformeerde Liturgie 1566-1639 bevat een schat aan informatie. Het is een bijzonder waardevol (naslag)werk.

 

D.J. Steensma, Feanwâlden

 

 

N.a.v.: Klaas-Willem de Jong en Wim Moehn (red.), De Nederlandse gereformeerde Liturgie 1566-1639. De teksten en hun dynamiek, Verloren: Hilversum, 2024, 665 p., gebonden, € 45,00, ISBN 978 94 6455 126 6.