De Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) heeft geconcludeerd dat een levenseindekliniek haalbaar is. Verschillende personen en instellingen willen hun medewerking daaraan geven. In deze kliniek zouden artsen het leven van een patiënt die ondraaglijk en uitzichtloos lijdt, kunnen beëindigen. Met name zouden patiënten daar terechtkunnen die een uitdrukkelijk en ernstig verzoek tot het beëindigen van hun leven doen maar bij hun eigen arts geen gehoor vinden omdat deze terugschrikt voor de juridische consequenties. Ook denkt de vereniging aan kankerpatiënten en mensen met beginnende dementie die hun waardigheid niet willen verliezen. Daarnaast zou plaats kunnen worden geboden aan psychiatrische patiënten en mensen die vinden dat hun leven voltooid is. Bij die laatste groep zal de arts die verbonden is aan de kliniek, zich overigens terughoudend moeten opstellen. De wet staat een levensbeëindiging van mensen die 'klaar' zijn met leven niet toe. Cliënten die om die reden zich hebben laten opnemen, moeten zelf  pillen verzamelen. Artsen kunnen dan niet meer doen dan informatie geven en medische hulp wanneer dat nodig is. De kritiek van de KNMG op een eventuele levenseindekliniek is terecht. De tijd van onderzoek en begeleiding van de opgenomen cliënt is kort. Hoe kan dan worden vastgesteld dat het lijden uitzichtloos en ondraaglijk is? Het lijkt erop dat bij voorbaat de dood de enige uitkomst is voor ieder die bij deze kliniek aanklopt.
Toch is de gedachte van zo'n kliniek niet vreemd. In een samenleving die haar Schepper niet kent, is het verlangen naar een dergelijke instelling begrijpelijk. Dat verlangen komt tegemoet aan de breed gedragen behoefte dat de mens zijn einde in eigen hand heeft. Zoals hij zijn leven wil bepalen, wil hij zijn levenseinde bepalen. Zijn denken is een denken dat geen rekening houdt met God. Hij duldt niemand boven zich en besluit zelf wanneer zijn leven voltooid is. Hij eigent zich het recht op zijn einde toe. Daarbij zal hij zeker rekening willen houden met zijn omgeving. Hij zal anderen geen schade willen toebrengen en zijn besluit zorgvuldig communiceren met familie en vrienden. Maar wanneer zij hem steunen in zijn beslissing, wie zal daar dan argumenten tegenin brengen? Moet de samenleving hem dan juist niet helpen in de uitvoering van een besluit dat gewetensvol genomen is?
Nergens duidelijker dan in een eventuele levenseindekliniek manifesteert zich de afkeer van het schepsel van zijn Schepper. God is de eigenaar van ons leven. Hij heeft ons het leven gegeven. Op het moment dat een cultuur gaat faciliteren dat mensen zelf kunnen concluderen dat hun leven en het lijden dat daaraan inherent is, geen zin meer heeft, laat zij zien dat zij zich van God heeft afgekeerd. Een dergelijke cultuur heeft leven en dood in eigen beheer genomen.
Wij echter weten dat lijden en dood in Gods hand liggen. God bepaalt de zin daarvan. De achtergrond daarvan is vaak voor ons ondoorzichtig. Soms blijft dat een groot raadsel. Toch gaat het lijden niet buiten Hem om. Daarom zullen we niet eigenmachtig ons leven beëindigen om daarmee te verklaren dat dit leven en het lijden dat daarbij hoort, geen zin heeft. Zouden wij alleen het goede uit de hand van de Here ontvangen en niet ook de moeite van het levenseinde? Maar die moeite kan wel verzacht worden. Dat kan in een omgeving waarin de liefde van Christus aanwezig is. Hospices kunnen daarvan een voorbeeld zijn. Vooral wordt die moeite verzacht door overgave. Wie zich aan Christus heeft overgegeven, heeft reeds een nieuw levensbegin gemaakt. God schenkt dan bij het naderen van de dood volkomen uitkomst.

Feanwâlden                                
D. J. Steensma