Hoe belangrijk en opzienbarend is een leven? Die vraag bleef hangen nadat ik de bestseller Stoner van John Williams had gelezen. Een boek dat qua populariteit laat op gang is gekomen. Het dateert van 1965. Menig recensent en niet-recensent heeft aan dit boek al lovende woorden gewijd. En inderdaad, het is een indrukwekkend boek. Zoals ik ergens las: ‘Stoner is een onwaarschijnlijk mooi geschreven roman over het weinig opzienbarende leven van een weinig opzienbarende man’.

Ik ga het nu niet over de inhoud hebben. En ik vermeld ook meteen maar dat dit boek niet valt in te delen bij wat we ‘christelijke’ boeken noemen. Geloof speelt in dit boek geen rol. We volgen het wat ik zou willen noemen tragische leven van William Stoner. Bladzijden lang. Prachtig geschreven. Een mens die met een naam geboren wordt maar die allesbehalve naam maakt. Zeg maar gerust dat hij mislukt. Met betrekking tot zijn vrouw, zijn dochter, zijn werk aan de universiteit. Toen ik de laatste woorden las – aan het eind van het boek sterft hij - was het alsof ik een onbereikbare en eenzame vriend had verloren. Wat had ik de hoofdpersoon méér gegund.

Geen christelijk boek. Een boek waarin de ‘leegte’ regeert. Hoop – ik kon het niet ontdekken in deze roman. En als hoop even opduikt wordt die al snel neergeslagen.

Het bracht me tot nadenken over mijn eigen leven. Is mijn leven belangrijk, opzienbarend? Wellicht is dat de kracht van deze roman; dat het niet over een held of heldin gaat. Het gaat gewoon over een leven. Een onopvallend leven zoals waarschijnlijk dat van jou of mij. Ráákt het boek me omdat er iets in mij zit dat ‘naam’ wil maken? Dat op zoek is naar wat men tegenwoordig aanduidt met de uitdrukking two minutes of fame. Hallo wereld, horen jullie mij, zien jullie mij? Ik zet alles over mezelf – van de vroege morgen tot de late avond – op Facebook. Zoiets als wat een popgroep jaren geleden zong: see me, feel me, touch me. Een kreet van verlangen naar ontmoeting (échte) en gemeenschap (échte).’ Of – om het in het Zulu te zeggen: Umuntu ngumuntu ngabant (een mens is een mens door andere mensen).

En dan de gemeente van Christus. Alweer ruim dertig jaar geleden verscheen er een boek van prof. Dr. J.P. Versteeg (toen hoogleraar Nieuwtestamentische vakken in Apeldoorn) met als titel Oog voor elkaar. De ondertitel is: Het gebruik van het woord “elkaar” in het Nieuwe Testament met betrekking tot de onderlinge verhoudingen binnen de gemeente. Uit het slothoofdstuk geef ik mee: ‘Het heil van God is voor ons slechts te beleven in gemeenschap met andere gelovigen.’ ‘Het Nieuwe Testament laat ons niet alleen zien, hoe binnen de gemeente de rechte verhoudingen tegenover elkaar gekend mag worden, maar ook – bij wijze van contrast – hoe buiten de gemeente het woord “elkaar” op een disharmonische wijze functioneert. Waar men in het heil niet deelt staat men tegenover elkaar.’ Even verderop schrijft Versteeg dat die disharmonie ook de gemeente bedreigt. Niet voor niets lezen we regelmatig de oproep om niet met elkaar om te gaan zoals ‘men in de wereld met elkaar omgaat.’

Het gaat om een leven waarin ik door Gods genade mijn plek binnen de gemeenschap (dienend én ontvangend) mag innemen. We luisteren naar het gebed van Jezus (Joh.17): Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden. Opdat de wereld gelooft!

 

Groningen  
N. Vennik