Onlangs riep de voorzitter van de Gereformeerde Bond, ds. A. J. Mensink, op tot een psalmenreveil. Daarmee voerde hij een pleidooi voor een herwaardering van de psalmen. Zijn pleidooi past bij de traditie van de bond. Daarin werden vrijwel uitsluitend de psalmen in de berijming van 1773 gezongen.

Maar de vanzelfsprekendheid van het gebruik van psalmen onder hervormd-gereformeerden is voorbij. Al langer is dat het geval in het hervormd-gereformeerde kring- en jeugdwerk. Het werkt nu ook door in de kerkdiensten. Daartegenover stelt ds. Mensink dat het zingen van de psalmen prioriteit moet houden. Hij vraagt daartoe een 'oprechte inspanning' van kerkenraden, gemeenteleden en voorgangers.

Deze oproep past ook binnen onze kerken. Onze kerkorde vermeldt dat in de eredienst in principe de psalmen gezongen zullen worden. 'Zullen' heeft hier de klank van 'moeten'.

Op dezelfde lijn als de psalmen staan de berijmde schiftgedeelten: berijmingen van een aaneengesloten passage uit de Heilige Schift. Kerkenraden moeten erover waken dat psalmen en andere berijmde schriftgedeelten prioriteit hebben boven andere liederen.

De vraag is of dat altijd gebeurt. Soms bestaat de indruk dat de psalmen in de verdrukking komen. Dat is een slechte ontwikkeling. Ze past niet bij de afspraken die we als kerken met elkaar hebben gemaakt. Bovendien worden dan liederen uit verschillende tradities door elkaar gebruikt. Vooral gebeurt dat wanneer 'opwekkingsliederen' worden gezongen. Dat komt de eenheid van de liturgie niet ten goede. Gemakkelijk kan met allerlei andere liederen het spreken vanuit het hedendaagse geestelijke klimaat het spreken van de Schrift verdringen.

Dat laat onverlet dat er vele gezangen zijn waarin de rijkdom van de Schrift tot uiting komt en waarin dichters het geloofsleven heel mooi onder woorden hebben gebracht. Deze gezangen mogen een plaats hebben in de liturgie. Maar meer dan de gezangen maken psalmen deel uit van de identiteit van onze kerken. Daarmee zijn we opgegroeid. Als kerken hebben we dit fundament: Schrift en belijdenis. Zullen we dan niet zingen wat rechtstreeks uit de Schrift opkomt? Het boek van de Psalmen is niet alleen een boek van het oude verbondsvolk. Het hoort bij heel de kerk. Zingen uit het psalmboek onderstreept de verbondenheid van het verbondsvolk in oude en nieuwe bedeling.

Bovendien: de psalmen hadden een vaste plek in het hart van Jezus. Hij heeft ze gezongen. Tot het laatst toe. Met de psalmen 113 tot en met 118 op de lippen ging Hij Getsemané binnen. Woorden uit de psalmen heeft Hij aangehaald. Tot vlak vóór zijn sterven. En verder: heeft Hij niet vervuld wat in de psalmen staat beschreven? Zijn ze niet in Hem tot volheid gekomen?

Veel psalmen zijn toegeschreven aan David. Maar was Jezus niet eerder dan David? Is Hij niet de Bron waaruit de psalmen zijn voortgekomen?

In de psalmen spreken de hoogten en diepten van het geloofsleven. Ze doen een appel op het hart, roepen op tot kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid, maar geven ook gezien via het heil in Christus weer wat een christen van die kennis beleeft. Daarom komt in de psalmen de lofprijzing naar voren, samen met een klacht van verdriet over de zonde, en ook samen met de jubel over de verlossing. Ze omvatten het hele geloofsleven met vreugde en verdriet, lijden en strijd, zonde en gebrokenheid.

Kerkenraden zijn eraan gehouden toe te zien op de prioriteit van de psalmen in de eredienst. Dat hebben we als kerken met elkaar afgesproken. Ook van onze kerkenraden mogen we daartoe een 'oprechte inspanning' vragen. Die prioriteit zal 'in principe' ook in de kwantiteit tot uiting komen: meer psalmen dan andere liederen.

 

Feanwâlden
D. J. Steensma