Het rapport ligt er. Ik bedoel het ‘studierapport homoseksualiteit en homoseksuele relaties’. De commissie heeft het rapport ter bespreking aangeboden aan de generale synode. En die heeft er mee ingestemd.

 

Waarom raakt het mij zo dat dit besluit genomen is? En ik bedoel daarmee: waarom ben ik er zo onrustig onder? Waarom sliep een collega die ik over dit rapport sprak er een aantal nachten niet van? Waarom ben ik onzeker om dit commentaar er aan te wijden? Word ik nu in een hokje gezet? Zo van: Vennik is voor of Vennik is tegen. Met als gevolg: kruisje of vinkje achter mijn naam. Een citaat uit het rapport: ‘Een spanningsbron in het kerkelijk leven wordt intussen makkelijk tot een sjibbolet. We mogen ons er hierbij voor waken dat we elkaars trouw aan de Schrift en belijdenis helemaal en exclusief afmeten aan ons pastoraal handelen ten opzichte van homoseksuele leden.’

Met alle respect voor het werk van de commissie en voor de bespreking van het rapport op de synode vraag ik me echt af of er in dit besluit niet te veel hooi op de vork is genomen. Ik stel vast dat bij Willem J. Ouweneel  - in zijn boek Vijf olifanten in een porseleinkast - iets minder gedroogd gras op zijn vork is aan te treffen: ‘Volgens de sterk-progressieven veroordeelt de Bijbel alleen ‘reli-seks’, dat is homo- en heteroseksueel gedrag in een heidens-afgodische context. Zij betogen dat de Bijbel zich noch over homofiele geaardheid, noch over duurzame liefdesrelaties uitlaat. Dat lijkt me trouwens moeilijk te weerspreken. Als sterk-progressieven daaruit nu willen concluderen dat duurzame liefdesrelaties tussen praktiserende dus moeten kunnen, hoeft men het met die visie in het geheel niet eens te zijn. Maar de Bijbel leert evenmin het omgekeerde, namelijk dat duurzame liefdesrelaties tussen praktiserende homo’s niet kunnen. De Bijbel laat zich er simpelweg niet over uit. Als we samen tot dit inzicht zouden kunnen komen, zou er al ontzettend veel gewonnen zijn. Pas dán zouden we kunnen beginnen samen te zoeken naar de weg die de Heilige Geest ons in deze tijd met betrekking tot dit lastige onderwerp wil wijzen’. Einde citaat.

 

Kortom: het is een besluit. Maar ik mis ruimte. In alle afgewogenheid die ik in het rapport proef zit tegelijk iets één-dimensionaals. Ik zie een mens, een homo. Naar mijn bescheiden mening is het geen wijs besluit.

 

Groningen  
N. Vennik