Het trof me een week of wat geleden, in een column van Adrian Verbree in het Nederlands Dagblad (6 oktober jl.). Hij schrijft over Israëls woestijnreis, op weg naar het beloofde land. Hij stelt dat Israël daarbij – zeker in het begin – niet in tenten kan hebben geleefd, maar dat het hutjes moeten zijn geweest. Daarbij wijst hij op de aanduiding van een van de bekende Joodse feesten: het Loofhuttenfeest (oftewel Sukkot). Dat was een feest waarin Israël herdacht dat ze al die jaren in de woestijn door God waren geleid, beschermd, en verzorgd.

 

Ik was ooit in Israël, en daar maakte ik dat Sukkot-feest mee. Je zag overal in de stad, tot op de balkons van de flatgebouwen, geïmproviseerde hutten verschijnen. Die hutten waren naar boven toe slechts gedeeltelijk bedekt met palmbladeren, omdat je door het bladerdak de sterren moet kunnen zien: een symbool van de trouw van God. In die hutten werd het Sukkot gevierd: een week lang leeft Israël in symbolische hutten, die het verblijf in de woestijn verbeelden. Open naar boven, omdat God …

 

Wij vieren dankdag. Maar zien wij Boven nog? Soms denk ik dat wij juist alles wat naar Boven wijst hebben dichtgetimmerd. Wij leven in heel veel opzichten in een dichtgetimmerde werkelijkheid waarbinnen we alles in onze eigen hand hebben genomen. Of althans, we denken alles in onze eigen hand te hebben. Wij beheersen het leven. Wij kunnen het ‘maken.’ Soms hoor je het: ‘nog even en dan kunnen we ….’

 

Wij vieren dankdag. Nee, ik zeg niet dat we Sukkot moeten gaan vieren. Maar we moeten wel – op de een of andere manier – het besef levend houden, dat ook wij leven onder een open hemel. En dat de Vader in de hemel nog altijd de echte Gever en Onderhouder van ons leven is. Diep doordrongen van het besef te leven van Gods trouw.

 

‘Heer, als ik uw hemel zie, de maan en de sterren – wat is het dan geweldig dat U nog altijd aan ons denkt en naar ons omziet’ (zie Psalm 8).

 

Jan van ’t Spijker, Hoogeveen