‘Als we eerst Antwerpen maar voorbij zijn.’ We zijn op weg naar Engeland. Twee kleinkinderen van 9 en 12 jaar moeten weer terug naar hun ouders. De ring Antwerpen valt mee. Maar even verderop, bij Lokeren, belanden we in een taaie file. Geen paniek, we hebben twee uur reserve ingepland, want je weet maar nooit. Inderdaad. De file komt tot stilstand. Boeiend om te zien. Na een kwartiertje komen alle mensen uit hun cocon en ontstaat er een kleine snelweggemeenschap. Onze buurman bestuurt een enorme vrachtwagen. Het nummerbord duidt op Spanje. Maar de chauffeur is een Roemeen. Hij is een bijzonder vriendelijke man. Hij is tevreden met zijn werk. Hij kan goed voor zijn vrouw in Roemenië zorgen. Ze hebben een dochter, die in Italië woont. Op micro niveau krijgen we hier te zien welke ontwikkelingen zich in Europa voltrekken. Graag had ik nog even verder gepraat, maar opeens komt er beweging. Iedereen duikt snel weer in zijn eigen kleine wereld.

Het tweede deel van de reis gaat veel minder ontspannen. We zijn door onze reservetijd heen. Maar misschien redden we het nog net. Ik ga hard rijden, soms te hard. Het wordt minutenwerk. In de verte zien we de boot nog liggen. Maar als we de eerste douane voorbij zijn gaan de trossen los. Te laat. Dat wordt twee uur wachten. De spanning zit nog behoorlijk in mijn lijf.

Gelukkig hebben we drie verse kranten bij ons. Eerst maar even de Volkskrant. Op de voorpagina staat een grote kleurenfoto van een rubberboot volgepropt met mensen. ‘Tussen Calais en Dover’, staat er met vette letters boven. ‘Nu de Franse wegen en havens strenger worden bewaakt kiezen vluchtelingen voor de zeeroute.’ Mensensmokkelaars zien het helemaal zitten. Er worden bedragen tot vijftienduizend euro betaald. Of de mensen levend aankomen is hun zorg. Er is al een vrouw verdronken. Tjonge, plotseling verschrompelt onze ‘tegenslag’. Straks rijd ik de auto op een klein zeekasteel. We drinken een heerlijke bak Engelse thee. Voor honderdvijftig euro kan ik heen en terug. En die mensen op die rubberbootjes? Ik schaam me.

Krijn de Jong, Urk