‘Moet ik nou wel wat voor die zwerver doen, of voor deze toch maar niet?’ ‘Maar ik ken die vrouw helemaal niet, dan hoef ik haar ook niet te helpen met boodschappen doen, toch?’ Tja: wie is je naaste. Is dat je broertje of zusje, familie, klasgenoten, of gewoon mensen op straat? 2000 jaar geleden werd deze vraag ook aan iemand gesteld, en Hij had een antwoord dat alles verandert.

Tot hoe ver gaat je hulp? Iedere zondag hoor je het weer: de wet. God liefhebben boven alles en de naaste, de ander, als jezelf. Maar ja, wie is die ander? Zijn dat alleen de mensen in de kerk? Of mensen op straat, of je klasgenoten? Tot hoe ver reikt je hulp? Wie is jouw naaste? Precies die vraag werd Jezus gesteld. Lees maar eens het verhaal in Lucas 10:25-37. Een Schriftgeleerde komt naar Jezus toe, om Hem eens even te testen. En na een aantal verschillende vragen komt hij met het volgende: ‘Wie is mijn naaste?’ En dan vertelt Jezus het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Een man wordt neergeslagen, berooft van alles wat hij heeft. Hij ligt daar, half dood. er komt een priester langs. Maar nee hoor, die helpt hem niet. Die voelt zich te goed om de arme man te helpen. Een leviet komt langs, kijkt even goed, maar denkt: straks wordt ik ook overvallen! Ik pas wel op. En dan komt er en Samaritaan. En die helpt die man, die brengt hem weg naar een hotel, betaald voor de verzorging en regelt alles.

Misschien ken je dit verhaal wel, misschien is het helemaal nieuw. Maar is het je wel opgevallen dat Jezus de vraag hier helemaal omdraait? Want, wat vraagt Jezus aan het eind? ‘Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’ Dat is de vraag die Jezus stelt. Zie je het? Hij geeft geen antwoord op de vraag wie jou naaste is. Hij geeft je geen lijstje van: ja deze wel, en deze niet, voor hem moet je wel zorgen en voor haar is dat niet nodig. Nee. De vraag wordt omgedraaid. Voor wie ben jij je naaste? Voor wie ben jij een naaste geworden?

Een antwoord dat alles verandert. De priester en de leviet waren te druk bezig met zichzelf. ‘O, da’s wel onveilig hoor, om die man te helpen, straks pakken ze mij!’ ‘O, hier krijg ik wel vieze handen van en wordt mijn mooie priestergewaad vies.’ Ze doen niks. Ze beantwoorden de vraag ‘wie is mijn naaste’ met: nou, niet mensen die in elkaar geslagen langs de weg liggen. De Samaritaan, die steekt zijn handen uit de mouwen. Die vraagt zich niet af of dit wel een naaste is van hem. Hij wordt zelf de naaste.  Een vriend voor de man die beroofd was.

De vraag is niet: ‘wie is je naaste’, maar: ‘voor wie ben jij een naaste!’ Voor wie zorg jij? Voor wie steek jij de handen uit de mouwen? Voor wie wil jij een vriend zijn? Ben jij bereid af te stappen op mensen die jou nodig hebben? Een naaste, een vriend van hen te worden? Zij zijn niet jouw naaste! Jij kan een naaste voor hen worden! Jij kan een vriend voor ze zijn! Misschien voor die klasgenoot, met gescheiden ouders. Of je zus, die niks meer wil eten omdat ze zichzelf te dik vindt. Of je kan een vriend zijn voor iemand op de voetbalvereniging of dansvereniging die altijd ziek is. Wees een vriend, een naaste, voor iemand anders. Vraag je niet af: wie kan een vriend voor mij zijn, maar vraag je af: voor wie kan ik een naaste zijn.

Jezus draait de vraag om. Hij is duidelijk. We mogen erop uit. Andere mensen helpen. Weet je waarom? Weet je waarom Jezus dat van ons vraagt? Omdat Hij er is voor ons. Hij helpt ons. Elke dag opnieuw. Als je in Jezus gelooft, wil Hij voor je zorgen. Net als die Samaritaan. Hij troost je, als je verdriet hebt, Hij helpt je als je gespannen bent voor een proefwerk, Hij zorgt voor je als je ziek bent. En dat doet Hij omdat Hij van je houdt. Maar ook: omdat Hij van alle mensen houdt. En via jou en mij, wil Hij alle mensen bereiken. Zodat wij, net zoals Jezus voor ons doet, er voor anderen moge zijn. Jezus wil ook zorgen voor je zieke klasgenoot, je depressieve baas, noem maar op. En wij, wij mogen Jezus daar brengen. Door voor ze te zorgen, te troosten, kracht te geven en goede woorden te spreken. Net zoals Jezus doet bij jou en bij mij.

Wauw. Voor wie ben jij een vriend? Voor wie zorg jij? Denk er eens over na, deze week. Voor wie zou jij wat kunnen doen? Wie in jou omgeving, in je klas of familie of op vereniging, zou jij kunnen helpen? Doe dat. Deel die liefde van Jezus uit. Die enorme liefde van Jezus voor alle mensen. Wat een wonder…

 

Bram Hofland