Kerkblad voor het Noorden

Artikelen week 37

Commentaar: Wat voor plek is de kerk

Hoe het heil tot iemand komt... Een tijd terug besteedde De Wekker hieraan aandacht. Ondermeer twee ouderlingen blikten terug op bijeenkomsten over dit onderwerp. De CGK-ouderling gaf aan bij de GKV de diepe eerbied te missen voor Gods Woord. Ook zou het accent binnen de GKV vooral liggen op de levenspraktijk.

Om met die eerbied te beginnen. Bij mijn overstap van GKV naar CGK, tien jaar terug, merkte ik verschil. CGK-predikanten spraken over God bloedserieus. Door hen kreeg ik meer dan ooit het besef dat er iets gaande was. Dat er Iemand gaande was. Dat God écht bestond, en niet maar bij wijze van spreken. Of stond ik er op dat moment wat meer open voor?

Voor wat betreft het accent. Bram van de Beek (ND 13 juli 2016) constateert ten aanzien van preken van állerlei signatuur dat hét thema vaak de levenspraktijk is. Nadruk op ‘leven naar de geboden van God’ of ‘het nieuwe leven in Christus’. Gebrokenheid lijkt nogal uit beeld.

Wellicht spannen de vrijgemaakten de kroon. Maar die nadruk op ‘goed gedrag’ zit ook zomaar in onszelf. En daar word je moe van. Met enige regelmaat betrap ik mijzelf erop dat ik blij ben dat het weer maandag is. Dan kan ik weer gewoon praktisch en concreet aan de slag. Dergelijk moralisme brengt schuldgevoel met zich mee. Dat schudden we graag af. Of we onderdrukken het. Wat hetzelfde is.

Maar is het dan niet juist goed dat je je schuldig voelt? Dat valt te betwijfelen. Vooral als het vaag is of als dat schuldgevoel vervolgens wordt omgezet in ‘beter je best doen’ en daar dan weer in falen. Wat tot gelatenheid en depressiviteit leidt.

Het zou mooi zijn als de kerk een plek is waar niet-ideale mensen hun eigen én elkaars gebrokenheid op een diepe manier leren kennen en aanvaarden. In plaats van ‘verbeteren’. Voor het aangezicht van God. Dát is ‘sterven met Christus’. De graankorrel die sterft. Om daarná vrucht te dragen. In de opstandingskracht van Christus.

Dat is heel iets anders dan dat we op eigen houtje allerlei ‘zelfverbeteringskunstjes’ gaan uithalen.

 

Nynke Sikkema-Holwerda, Hoogeveen

 

 

Angstig moralisme (1)

Of vooral gemakzuchtig?

Hoe ben je vandaag de dag een goede getuige van Christus Jezus? In hoeverre moet je je daarvoor aanpassen aan de cultuur waarin je leeft? En vanaf wanneer kun je zeggen: ‘die aanpassing is eigenlijk gewoon ‘.

In zijn boek Nederlander met de Nederlanders* snijdt Robert Plomp dit onderwerp aan. De titel is een verwijzing naar Paulus die schreef dat hij een Jood met de Joden en een Griek met de Grieken wilde zijn. Hij liet bijvoorbeeld zijn medewerker Timoteüs besnijden zodat deze geen belemmering zou vormen in de ontmoeting met Joden. Tegelijk verbood hij de Galaten dat zij zich zouden besnijden, want wereldgelijkvormigheid? Dat zou een terugkeer inhouden naar het judaïsme.

Gevaar

Anders gezegd, vaak is niet zozeer wát je doet van belang als wel vanuit welke motivatie en met welk doel je iets doet. En natuurlijk is er de valkuil dat we ons aanpassen omdat het onszelf eigenlijk wel goed uitkomt. En ja, wereldgelijkvormigheid, in de slechte betekenis, ligt dan inderdaad op de loer. Deze vraag mag een christen zich gerust stellen wanneer hij zich ‘aanpast’. Maar het is ook andersom waar: het kan ons al te goed uitkomen om ‘geheel anders’ te zijn, zodat het gesprek en de verbinding met andersdenkende en anders handelende mensen op voorhand vrijwel onmogelijk wordt.

De auteur snijdt met name drie thema’s aan waardoor wij, zijns inziens, onvoldoende tot niet ‘Nederlander met de Nederlanders’ zijn. En daardoor onnodig afstand creëren. Dat betreft de rol van de vrouw in de kerk, homoseksualiteit en wetenschap. Om met het laatste te beginnen: natuurlijk hoeven we de evolutietheorie niet te gelóven. Geloven (vertrouwen) doe je in God, niet in een theorie die nooit af is en elk moment op de schop kan gaan. Maar een theorie op voorhand afwijzen omdat deze niet zou stroken met Genesis is tamelijk kort door de bocht. Het is te vergelijken met het vroegere verzet van de kerk tegen de idee dat de aarde rond zou zijn in plaats van plat. Wees voorzichtig met de Bijbel te interpreteren als een wetenschappelijk handboek.

De andere twee onderwerpen, de rol van de vrouw en homoseksualiteit, liggen op moreel vlak. Eerder stonden christenen bekend om hun hoge, zij het wellicht ‘belachelijke’ moraal. Op het gebied van onder meer seksualiteit, genotzucht en egoïsme.  Maar nu staan christenen zélf in het beklaagdenbankje. Nu vinden veel niet-gelovigen juist chrístenen immoreel. Vanwege hun afwijzing van leidinggevende vrouwen en homoseksuele relaties. Hoe kun je nou een homorelatie afwijzen? Hoe kun je nu anno 2016 nog steeds vrouwen het ambt ontzeggen terwijl zij in de maatschappij  wél leiding geeft? Dit alles maakt een christen als ‘getuige’ van Jezus Christus niet zomaar geloofwaardig.

Onnodige aanstoot

Robert Plomp betoogt dat Paulus’ ethische aanwijzingen veelal betrekking hebben op hoe te leven in een heidense cultuur zonder onnodige aanstoot  te geven. De Griekse cultuur met haar man-vrouwverhouding, heer-slaafrelatie, overheden, offermaaltijden (wat we nu een zakenlunch zouden noemen wellicht). Hoezeer Paulus op de ene plaats hartstochtelijk betoogt dat het onderscheid tussen slaaf en heer, man en vrouw is weggevallen, en dat álles gegeten mag worden, stelt hij op andere plaatsen in zijn brieven feitelijk weer allerlei beperkingen in. Dat alles om geen onnodige aanstoot te geven.

En ja, dat ‘aanpassen’ aan de cultuur viel soms best wel gunstig uit. Maar soms ook ongunstig! Dat hing er maar van af. Je kon met Paulus’ aanbevelingen immers beter man zijn, of heer, dan vrouw en/of slaaf! Paulus bemoedigt dan ook juist de laatsten. En hij appelleert  bij de heersende partij op hun goedheid. Paulus’ ethische aanwijzingen komen neer op het volgende: Doe niet mee aan afgodenverering, houd je aan de maatschappelijke orde, toon respect voor gezag. En heb je zélf gezag, wees dan respectvol.

Toen we dit boek kort aan de orde stelden op de redactievergadering  riep de gedachte van aanpassing wel wat reactie op. Bijvoorbeeld dat we als christenen profetisch en dapper het bijbelse geluid hebben te vertolken. Dat is waar, maar de vraag is wát op het punt van deze onderwerpen het bijbelse geluid ís. Een andere vraag is: hoe blijf je náást iemand staan. Daarover meer in het tweede artikel.

Plomp schrijft ergens samenvattend: ‘Niet alles wat Paulus schrijft is dus dogmatisch of leerstellig, vaak zijn het ook praktische aanwijzingen om de verspreiding van het Evangelie te bevorderen. Aan de andere kant vraagt Paulus ons ook niet om de waarden die wél dogmatisch zijn, zoals de gelijkheid van slaven en niet-slaven, man en vrouw, koste wat het kost maatschappelijk vorm te geven. Het blijft dan bij een persoonlijke oproep: wees goed voor je eigen slaven.’

Nynke Sikkema-Holwerda, Hoogeveen

 

Robert Plomp, Nederlander met de Nederlanders; een positieve, orthodoxe visie op homoseksualiteit, wetenschap en vrouwelijke leiders, Buijten&Schipperheijn Amsterdam 2016, € 16,50, ISBN 9789058818942

 

 

Ik geloof de gemeenschap der heiligen 

De kerk van ongeveer zestien eeuwen geleden, die de Latijnse taal gebruikte, sprak over de communio sanctorum. Het woord communio is duidelijk. Dat slaat op verbondenheid. Maar wat bedoelt dat tweede woord? Mensen of zaken? Of beide? Wat stond de opstellers van een nieuw avondmaalsformulier (2010) voor ogen met de bede: 'Doe ons de gemeenschap der heiligen beleven'?

 

Vaak denken we daarbij aan de gelovigen. Zij zijn onderling verbonden en vormen een geloofsgemeenschap. Maar daarmee is toch nog niet alles gezegd. Het woord anctorum (uit: communio sanctorum) kan ook slaan op heilige dingen. Dan belijden we met de apostolische geloofsbelijdenis: Ik geloof dat wij verbonden zijn aan heilige zaken. In de loop van de eeuwen heeft de kerk ook daaraan gedacht.

Avondmaal

Er zijn vele zaken die voor ons heilig zijn, en die we ook zo noemen. Bijvoorbeeld het avondmaal. De kerk sprak in dat verband onder meer over de <<cursief>>communio<<einde cursief>>. In het Nederlands heet dat dan: communie. Zo doet de Rooms-Katholieke Kerk dat nog steeds.

In het avondmaal bevestigt Christus dat Hij daadwerkelijk gemeenschap heeft met zijn kerk. Hij is echt met haar verbonden. Het avondmaal is niet slechts een maaltijd waarbij de kerk zich herinnert wat op Golgota is gebeurd. Het is evenmin alleen maar een maaltijd waarbij gedacht wordt aan wat eens zal komen: de bruiloft van het Lam. Het avondmaal zegt meer. Het is ook een viering van de daadwerkelijke verbondenheid met Christus door zijn Geest.

Zo wordt dat ook uitgesproken. De predikant noemt bij de viering van het avondmaal, in navolging van de apostel Paulus (1 Kor. 10, 16), het brood een gemeenschap met het lichaam van Christus, en de beker een gemeenschap met diens bloed. Zijn het lichaam en bloed van de Here geen heilige zaken?

Dat spreekt de kerk dan ook uit: Ik geloof de gemeenschap aan het lichaam en bloed van Christus. Anders gezegd: Ik geloof dat de kerk verbonden is met de levende Here.

De gelovigen hebben gemeenschap met Christus (1 Kor. 1, 9), de ultieme heilige, in Wie alle heilige zaken zijn samengevat. Wie zijn redding bij Christus zoekt, zal door zijn Geest bij het avondmaal de eenheid met zijn Gastheer ervaren, aldus een van de nieuwe avondmaalsformulieren.

Een ouder formulier (uit 1974)  zegt eveneens dat de gelovigen door de Geest waarachtige gemeenschap met Christus hebben. Zij krijgen dan deel aan al zijn schatten en gaven: het eeuwige leven, de gerechtigheid en de heerlijkheid.

Zo heeft ook de Heidelbergse Catechismus de desbetreffende belijdenis verstaan: de gelovigen hebben allen tezamen en ieder persoonlijk deel aan Christus en al zijn schatten en gaven (55).

Prediking

Daarnaast noemen we ook de doop heilig. 'Ik geloof in de gemeenschap der heiligen' betekent dan ook: 'Ik geloof dat we verbonden zijn aan de heilige doop.'

Dit spreken over de sacramenten en andere heilige zaken sluit in de apostolische geloofsbelijdenis mooi aan bij het artikel over de kerk: eerst wordt de kerk heilig genoemd en meteen daarna de kostbaarheden die we in de kerk aantreffen.

We kunnen dan ook denken aan de heilige Schrift. En aan de bediening van het Woord. Als de sacramenten heilig zijn, dan toch ook de prediking van het evangelie? Doop en avondmaal geven toch geen grotere belofte dan deze prediking? De sacramenten zijn niet van een hogere orde dan de woordbediening waarin de poorten van het koninkrijk van God worden geopend en gesloten.

Zouden we bij deze heilige zaken ook niet kunnen denken aan de geboorte van de Heiland, zijn kruisiging, zijn opstanding uit de doden en zijn hemelvaart? Heilige heilsfeiten! Daar is een de gelovige toch mee verbonden? Paulus spreekt over een samengegroeid-zijn met hetgeen gelijk is aan de dood en opstanding van Christus (Rom. 6, 5). Wat zou een 'heilige' zijn zonder zijn verbondenheid aan deze heilige zaken?

Maar dan ook dat andere: de belijdenis van de gemeenschap der heiligen spreekt eveneens over de verbondenheid van de gelovigen met elkaar. Deze gemeenschap is hun geschonken op grond van het werk van Christus. In Hem zijn zij verbonden aan elkaar.

Deze onderlinge gemeenschap is tegelijkertijd een opgave. Dat benadrukt de Heidelbergse Catechismus bij zijn uitleg van dit geloofsartikel: elke christen moet zich geroepen voelen om zijn gaven tot nut en heil van andere leden bereidwillig en met vreugde te gebruiken (HC 55).

De gelovigen zijn onderling verbonden. Ze vormen een eenheid. Die eenheid is een gegeven. In dat verband spreekt Paulus in het bijzonder over 'de eenheid van de Geest'. Eenheid is geen zaak die wij zelf kunnen maken. Ze wordt bewerkt door de Geest van God (Ef. 4, 3).

Onderlinge band

De gelovigen zijn onderling verbonden door de band van vrede (Ef. 4, 3). 'Vrede' is een van de aspecten van de vrucht van de Geest (Gal. 5, 22). De heiligen vormen eveneens door de liefde een gemeenschap. De liefde is zelfs de meeste van de gaven die God schenkt. Ze is de 'band der volmaaktheid' (Kol. 3, 14). Zonder liefde is er geen eenheid in Christus. Zoals de leden van een lichaam één geheel zijn, zo zijn de gelovigen onderling aan elkaar verbonden als leden van het lichaam van Christus.

Deze onderlinge gemeenschap beleven zij juist ook bij het avondmaal. Er is één brood waarvan zij eten. Hoewel zij met velen zijn, vormen zij toch één lichaam. Zij hebben allen deel aan het ene brood (1 Kor. 10, 16).

In deze onderlinge gemeenschap is de gemeente van Christus een teken van het rijk dat eens in heerlijkheid zal doorbreken. Ze belijdt die onderlinge verbondenheid en toont die ook in haar daden.

Zouden dan ook de engelen delen in die gemeenschap van de heiligen? Zijn ook zij niet heilig? Ze hebben toch een aparte positie? Ze zijn toch afgezonderd tot dienst aan God? Hoe zouden we ons niet met hen verbonden weten?

In elk geval vormt de kerk op aarde een eenheid met de kerk in de hemel. Die verbondenheid is voor de kerk op aarde een troost en bemoediging. Zo spreekt de Schrift daarover. Zij die de gelovigen op aarde zijn voorgegaan naar de hemelse heerlijkheid, vormen 'een wolk van getuigen' (Heb. 12, 1). Deze getuigen sporen de gelovigen op aarde aan. Die aansporing is een teken van verbondenheid. De kerk boven en beneden vormt een geheel. Deze eenheid is een gave van Christus door zijn Geest.

Ook de onderlinge verbondenheid van de gelovigen op aarde is gegeven. Tegelijkertijd is die gemeenschap met vele gebreken en tekortkomingen behept. Daarom zien de gelovigen uit naar een volkomen verbondenheid met Christus en met elkaar, verwachtend het heil in heerlijkheid:

 

'Dan zullen wij met alle heilgen saam

in 't morgenlicht op hoge tinnen staan

en hoogte-en diepte, lengte-en breedte van

Gods heil doormeten mogen (Gez. 95: 2 Liedboek voor de Kerken).

 

 

D. J. Steensma, Feanwâlden 

© 2016 Kerkblad voor het Noorden