Kerkblad voor het Noorden

Artikelen week 38

Commentaar: Donorregistratie

'Dit gaat te ver', zo zei Esmé Wiegman, directeur van de christelijke patiëntenvereniging NPV. 'De overheid eigent zich hiermee zeggenschap toe over het menselijk lichaam. Als iemand te laks is om een keuze te maken, doet de overheid dat voortaan.'

Maar is het waar dat de overheid te ver gaat, nu de Tweede Kamer op 13 september heeft ingestemd met het actieve-donorregistratiesysteem (ADR)? Het punt is dat de kamer hiermee wil aandringen op een beslissing. Als iemand na twee oproepen nog niet heeft gereageerd, zal achter zijn naam 'geen bezwaar' worden genoteerd. Je kunt daarna altijd nog aangeven geen donor te willen zijn.

Is er geen-bezwaar genoteerd, dan blijft de zeggenschap bij de nabestaanden. Het kan hen helpen als ze weten dat de overledene geen bezwaar had.

Wiegman stelt ook dat je een daad van naastenliefde niet kunt afdwingen met een overheidsbesluit. Maar hier dwingt de overheid toch niet? Wel dringt ze aan op een keuze, die uiteindelijk niet ingaat tegen het bijbelse getuigenis.

Het ADR-systeem tast onze verantwoordelijkheid niet aan, maar doet daarop een appel, namelijk om antwoord te geven op een roep vanuit de samenleving, met name van hen die wachten op een donororgaan. De overheid mag een dergelijk appel doen. De situatie zou anders zijn als de overheid tegen de wil van de betrokkene of de nabestaanden zou handelen.

De christelijke partijen die in de Tweede Kamer hebben tegengestemd, waarschuwden met hun tegenstem tegen dit gevaar. Ook tegen het gevaar dat nabestaanden al te zeer onder druk worden gezet als er 'geen bezwaar' is genoteerd. Ze onderstreepten het eigen initiatief tot donatie. Je bent als mens in de eerste plaats aan God verantwoording verschuldigd, en niet aan de overheid. Maar als de Eerste Kamer het ADR-systeem aanvaardt, is dat geen ramp. We kunnen het als een teken zien dat de overheid naar de stem van zieken heeft willen luisteren, en als een teken van hoop voor mensen die al heel lang wachten op een nieuw orgaan. Tegelijker tijd moeten we ervoor oppassen dat degenen die moeite hebben met het doneren van een of meer organen, worden weggezet als minder bewogen en liefdevol. Er kunnen voor iemand persoonlijk zwaarwegende redenen zijn 'nee' in te vullen.

 

D. J. Steensma, Feanwâlden 

 

 

Angstig moralisme (2)

Of vooral gemakzuchtig?

Hoe ben je vandaag de dag een goede getuige van Christus Jezus? In hoeverre moet je je daarvoor aanpassen aan de cultuur waarin je leeft? En vanaf wanneer kun je zeggen: die aanpassing is eigenlijk gewoon ‘wereldgelijkvormigheid’?

In het vorige artikel citeerde ik van Robert Plomp uit zijn boek Nederlanders met de Nederlanders* het volgende: ‘Niet alles wat Paulus schrijft is dus dogmatisch of leerstellig, vaak zijn het ook praktische aanwijzingen om de verspreiding van het Evangelie te bevorderen. Aan de andere kant vraagt Paulus ons ook niet om de waarden die wél dogmatisch zijn, zoals de gelijkheid van slaven en niet-slaven, man en vrouw, koste wat het kost maatschappelijk vorm te geven. Het blijft dan bij een persoonlijke oproep: wees goed voor je eigen slaven.’

Lange tijd is binnen het christendom een beroep gedaan op Paulus om de slavernij te verdedigen. Paulus vergelijkt immers  de relatie heer-slaaf met onze relatie met Christus (Heer) en ons (slaven)? De fundamentele gelijkwaardigheid die Paulus aankaartte is pas eeuwen later erkend en maatschappelijk vormgegeven. Hetzelfde geldt voor de positie van de vrouw. Zij het dat dat laatste meer in de maatschappij dan in de kerk gestalte heeft gekregen.

Angst of gemakzucht?

Plomp stelt ons moralisme en de daarmee gepaard gaande angst om het ‘verkeerd’ te doen met behulp van een gelijkenis van Jezus aan de kaak. De gelijkenis van de drie knechten met de ponden. Jezus vertelde deze gelijkenis toen Hij bij een tollenaar (!) te eten was en de Farizeeën en Schriftgeleerden dit maar zo zo vonden. Gelovigen kunnen allerlei goeie redenen hebben om zulke zondaren op afstand te houden. Voor je het weet doe je immers (een beetje) mee? Of werk je ergens aan mee?  Jezus  zag hoe de farizeeën en schriftgeleerden afstand hielden. Hij vertelde daarom een parabel. Drie knechten kregen geld om handel te drijven. De derde knecht uit de gelijkenis begroef zijn pond. Zijn angst om fouten te maken deed hem daartoe besluiten, zo zei hij later. Net als Israëls leiders die liever niet met zondaars omgingen. Dat zou zomaar verkeerd kunnen zijn. Je eet immers aangeboden voedsel dat is betaald uit oneigenlijke middelen? Vrome overwegingen. En dus klem je je medemenselijkheid onder de arm, want je móet rein blijven in de ogen van God (en ja, ook wel in de ogen van mensenmensen). Maar dan komt die heer terug. En die maakt er gehakt van. Bang om fouten te maken? Om risico’s aan te gaan? Je blijft op veilige afstand, maar niet uit angst. Het is pure gemakzucht. Jij luie slaaf. Als je écht bang voor mij was, zou je tenminste énig risico hebben genomen! Of niet dan?

Omgaan met ‘zondaren’
Hoe ga je om met ‘zondaren’?  Gá je met hen om? Prima om publiekelijk tegen abortus te zijn. Prima om ook in een concrete situatie daarover in gesprek te gaan. Maar stel dat je vriendin of kennis tóch voor abortus kiest? Dat zij geen toekomst ziet? Een zwangere vrouw vroeg eens aan een vriendin van mij om haar te begeleiden naar een abortuskliniek. Die vrouw wilde haar kindje laten weghalen en ze was niet van dit plan af te brengen. Mijn vriendin ging mee, maar ze had ook niet kunnen gaan. En om eerlijk te zijn: ze vóelde zich ook (mee) besmet. Zou het ons lukken  om echt de verbinding aan te gaan, naast zo iemand te gaan staan?  Of zou ons ‘moralisme’ ons ertoe doen besluiten deze vrouw maar alleen te laten gaan? Of haar te zeggen dat ze maar een ander moet meevragen?

Het ‘typische’ aan God is dat Hij nóóit op afstand bleef. Hij verbond zich met mensen en hun relaties. Sterker nog, maakte er zelfs gebruik van! Relaties en gedragingen die op zichzelf ronduit verwerpelijk waren, tot op de dag vandaag. Te beginnen bij de relatie van Abraham en Sara, broer en half-zus nota bene. Ook verbond Hij zich met een Jakob die behalve meerdere vrouwen  ook nog eens was getrouwd met twee zussen tegelijk. Zaken die God later verbood. God verbond zich ook middels Zijn Zoon met de mensen op aarde. Jezus zocht mensen op, juist de typische ‘zondaren’. Hij liet Gods Vadergezicht zien en gaf vanuit Zijn geestelijke kracht mensen weer perspectief, gezondheid en soms hun leven terug.

Beoordeling

Iemand zei over dit boek van Robert Plomp: je trekt ongelovigen heus niet over de streep als je je opvattingen over allerlei onderwerpen aanpast. Maar dat is mijns inziens ook niet de kwestie. De kwestie is of we niet onnodige afstand creëren.

Hoewel ik over de drie genoemde onderwerpen al wel het nodige had gelezen, wist dit boek toch nog aardig te verrassen. Het is goed leesbaar en interessant om bijvoorbeeld op een bijbelstudiegroep te bespreken. Stof genoeg om met elkaar over door te praten.

Nynke Sikkema-Holwerda, Hoogeveen,

Robert Plomp, Nederlander met de Nederlanders; een positieve, orthodoxe visie op homoseksualiteit, wetenschap en vrouwelijke leiders, Buijten&Schipperheijn Amsterdam 2016, € 16,50, ISBN 9789058818942

 

Ongeloof en revolutie

In de winter van 1846-1847 vond Groen van Prinsterer in zijn 'boekenkamer' een aandachtig gehoor. Hoewel zijn lezingen niet gemakkelijk waren en de nodige kennis veronderstelden, beseften zijn hoorders: hier is iemand aan het woord die zijn tijd verstaat. De lezingen zouden op de duur een grote invloed hebben op het ontstaan en de doorwerking van christelijke politiek in de protestantse traditie.

Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876), die toen werkzaam was in het huisarchief van de koning, maakte zich grote zorgen: het land holde achteruit. Zijn economische situatie was slecht. Ook zijn politieke situatie. Het land toonde zijn kracht meer 'in het brengen van verwarring' dan in het treffen van goede regelingen. Groen wees op de nadelen van 'onbeperkte concurrentie' in de handel, en de invloed van 'grote kapitalisten'. Er was veel armoede.

Maar vooral de geestelijke toestand van Nederland baarde hem veel zorgen. Er heerste twijfelzucht: alles is subjectief. Mensen gaan van zichzelf uit, en zijn op zichzelf gericht. 'Ieder heeft eigen geloof, eigen mening.' En die mening kon zomaar weer veranderen. Er waren ontelbaar veel opvattingen over God en zijn Woord. Niets anders was er dan achteruitgang, wanorde en verval. Het was alsof Groen een tekening gaf van de tijd waarin wij leven.

Europa

Maar zijn zorg beperkte zich niet tot Nederland. In heel Europa spookte de geest van de revolutie rond. In Frankrijk was veel gebeurd. In Brussel vond in 1830 een opstand plaats, die resulteerde in een afscheiding van het zuidelijke deel van Nederland. Overal was onrust.

Onmiskenbaar had de samenleving veel goeds voor de mensen gebracht. Maar haar wortel was aangetast. Ze was uiteindelijk dienstbaar geworden aan 'de theorie van ongeloof'. Steeds sterker werd de verleiding van een 'stelselmatige verloochening van de levende God'.

Die verloochening brengt een geest van revolutie met zich mee. Ongeloof leidt tot revolutie, en waar revolutie is, daar is ongeloof. Groen zag in politiek en wetenschap dat mensen voor de revolutie hadden gekozen.

De gezindheid van mensen was helemaal veranderd. Begrippen die daarbij passen zijn: vrijheid en gelijkheid. Dat waren –samen met 'broederschap' – de leuzen van de Franse revolutie. De revolutie is een omgekeerde reformatie, aldus Groen. Terwijl de reformatie mensen had bevrijd uit bijgeloof, stort de revolutie mensen juist in de afgrond van het ongeloof.

Het staatsrecht sluit dan niet (meer) aan bij de goede ordeningen van God. Het volk ontwerpt zelf nieuwe vormen van samenleven. Het hoogste daarin zijn de afspraken en contracten die mensen met elkaar maken, zonder dat zij zich laten normeren door het woord van God. De grondslagen van waarheid en recht zijn omgekeerd: wat waarheid is, noemt men leugen; wat recht is, noemt men onrecht.

Het kwaad zit in het begin, namelijk het ongeloof. Is het begin verkeerd, dan kunnen politici nog wel aandringen op matiging, bijvoorbeeld als ze geschrokken zijn van wat er allemaal is losgemaakt, en ze kunnen hier en daar nog wel iets bijsturen, maar het proces zal zich toch onherroepelijk doorzetten.

Een fundamentele omkeer zal er pas komen als een volk terugkeert naar God, en diens rechten erkent: 'De revolutie is begonnen met de verklaring van de rechten van de mens, ze zal slechts eindigen met de verklaring van de rechten van God.'

Levensdevies

Evangelie en revolutie staan lijnrecht tegenover elkaar, aldus Groen. Er is een strijd op leven en dood gaande. Wie zich daarvan bewust is, en daarvan kennis draagt, is een wijs mens. Maar hij draagt ook een last met zich mee, en een grote verantwoordelijkheid. Wil je je in die strijd begeven, dan moet je eerst de kosten berekenen.

Groen heeft dat gedaan. Hij wist dat hij met zijn doorlichting van de tijdgeest niet de handen op elkaar kreeg bij het grote publiek. Maar hij kon niet anders. Het was zijn dure plicht. Hij wilde maar niet hier en daar iets verbeteren in het politieke leven. Het ging hem om het fundament, het beginsel. Wie zich met politiek bezighoudt, zonder fundamentele kritiek op het uitgangspunt van een politiek zonder God, is bezig met 'overpleistering' van graven.

Groen zag zijn lezingen als een wapen. Dat wapen wilde hij meteen gebruiken. Hij zou tijd kunnen  besteden aan het bijschaven van de tekst voordat hij deze zou publiceren. Maar dat deed hij niet. Het was geen tijd om het wapen te poetsen, maar om het te gebruiken. Een jaar later (1847) verschenen zijn lezingen in druk, onder de titel Ongeloof en revolutie.

Meteen al komt daarin Groens diepe eerbied voor de Allerhoogste naar voren. Naar diens stem wilde hij luisteren. Die stem klinkt overigens niet alleen in de Bijbel maar ook in de geschiedenis. En Groen was goed thuis in de geschiedenis van zijn vaderland. Nog maar pas geleden had hij zijn Handboek der geschiedenis van het Vaderland het licht doen zien.

Zijn levensdevies bestond uit twee woorden. Het eerste is 'er staat geschreven', waarmee hij de heilige Schrift bedoelde, en het tweede 'er is geschied', waarmee hij de historie bedoelde. Voor Groen sprak God duidelijk via de gebeurtenissen in de geschiedenis. De historie is, zo zei hij, een 'vlammend schrift van de heilige God'. Eenstemmig wijzen beide, Schrift en historie, op de Oorsprong van alle gezag.

Tijdgeest

Daartegenover staat de tijdgeest, die meent dat het volk het hoogste gezag heeft. Deze plaatst volkssoevereiniteit tegenover de soevereiniteit van God. Overheid en volk houden geen rekening met Schrift noch historie. Maar, zo stelt Groen, een dergelijke gedachte leidt onvermijdelijk tot tirannie. Het gezag van het volk is dan niet onderworpen aan de ordeningen van God. Waar de Schepper niet wordt erkend, grijpen boze geesten de macht, op welke wijze dan ook.

Zou Groen dan willen dat de overheid Gods wetten oplegt aan de gehele bevolking, zonder rekening te houden met andersdenkenden? Nee, uiteindelijk niet. In de jaren dat hij lid van de Tweede Kamer was, toen de grondwetsherziening onder Thorbecke gestalte kreeg, heeft hij volop meegedaan aan het politieke debat. Daarbij gebruikte hij argumenten die door zijn tegenstanders werden gerespecteerd en gehonoreerd.

Zijn grote kennis en belezenheid combineerde hij met een innige vroomheid. Hoe mooi komt hij uit voor de belijdenis van Christus: 'Ik vind de rust en de vrede van mijn ziel in de blijde boodschap dat er in het schuldvoldoenend offer van de Zaligmaker, uit vrije genade, vergeving en zaligheid is voor een ieder die gelooft.'

Hij zag het als zijn roeping daar niet bij te blijven, maar dan ook zijn talenten en gaven in te zetten. Overigens moet iedere gelovige zijn plicht waarnemen die aan zijn positie in de samenleving verbonden is. Groen sprak vooral diegenen aan die werkzaam waren in het recht, de politiek en de wetenschap: 'Het voegt ons, dankbaar bij het licht van het woord van God, in de schuilhoeken van de wetenschap en de doolhof van de gebeurtenissen door te dringen. Om ook de Heer te bewonderen en te aanbidden in zijn werken. Om ook zo in elke kring het zegenrijke evangelie te verkondigen.'

Ongeloof en Revolutie is in 2008 opnieuw uitgegeven in de serie Klassiek Licht, een initiatief van het Nederlands Dagblad. In die uitgave, die verzorgd werd door Arie en Roel Kuiper, zijn lange zinnen opgedeeld in kortere zinnen. Het taalgebruik is aangepast aan lezers van de eenentwintigste eeuw.

 

D. J. Steensma, Feanwâlden  

 

 

Griepstuvers

Hollandsche correctheid

In de jaren negentig waren ze ook al wel in Hoogeveen – asielzoekers. Al snel hadden we een aantal in de kerk en kwamen ze thuis op de koffie. Zo ontstonden boeiende contacten, met hier en daar het begin van een vriendschap.

Ik was verzekeringsadviseur bij een plaatselijk kantoor en zodoende veel op pad, ook ’s avonds. Het onderhoud van onze tuin en klussen rond het huis, zoals schilderwerk, bleef er nogal eens bij. Totdat ik een lumineus idee kreeg. Onze vrienden uit het AZC hadden toch alle tijd van de wereld? Als zij nou eens… Voorzichtig bracht ik dit idee bij hen op tafel en ze hapten direct toe. Ja, zij konden schilderen en ja, zij wilden graag helpen en iets voor ons doen. Wanneer, vroegen ze. Zeg het maar!

Met drie man hadden ze de klus in een halve dag klaar. Ik wist niet wat ik zag toen ik aan het eind van die dag thuis kwam. Het hele huis was geschilderd. En niet alleen de kozijnen, en passant was ook overal zo’n 2-3 centimeter van de muur meegenomen. En zaten er wat verfspatten op het glas? Die haal je er toch gewoon met wat schuurpapier af. Dat daar krassen van komen, ach, een kniesoor die daar op let. Van de buurman begreep ik later dat één van de schilders in gedachten over het tuinhekje was gestapt en bij zijn raamwerk verder ging met schuren… totdat hij opkeek en de buurman in de kamer op de bank zag zitten.

Onlangs hebben we met een aantal mensen van onze kerkelijke gemeente een huis opgeknapt van een asielzoeker die in Hoogeveen kwam wonen. Nu hebben we namelijk wéér een AZC in Hoogeveen, met veel mensen die weinig te doen hebben. En ik dacht… als we die nu eens…

Die morgen heb ik drie mannen uit het AZC gehaald. We hebben met tien man, CGK-ers en AZC-ers, de hele dag hard gewerkt, bij een temperatuur van 30 graden. Tijdens het klussen dacht ik even terug aan mijn ervaring van destijds.

Aan het eind van de dag was de klus nog niet helemaal klaar. Wel voelden we ons tevreden, hoe bezweet en plakkerig we ook waren. Ze hadden fantastisch werk geleverd. En ze lachten er bij. Dat had ik misschien ook meer moeten doen, ook na die eerdere ervaring. Bedenk ik nu.

Jan Ties Sikkema, Hoogeveen 

 

Mozes (XI)

De zon komt op, de eerste dag in vrijheid voor het volk van Mozes. Ze lopen de zonsopgang tegemoet. Helemaal vooraan Mozes en Aäron en een paar leiders van het volk. In een grote stofwolk verplaatst de stoet zich totdat de vaart er uit raakt en de massa tot stilstand komt. De stoet propt zich ineen totdat zo'n beetje iedereen kan zien waarom er niet wordt verder gelopen. Duizenden ogen kijken uit over de Rode Zee. De opgaande zon speelt een prachtig spel op het water van de zee. Als je er op een gewone dag had gestaan was je wellicht in stille bewondering op de grond gaan zitten om te genieten van het vurige schouwspel. Vandaag alleen niet. Deze dag is anders dan alle andere dagen. Vandaag is het de dag van de vrijheid. Egypte ligt achter je. De slavernij, de zweepslagen, de matheid van de dagen en het verlangen naar vrijheid. Vandaag belooft de morgendauw een nieuwe toekomst. Maar wat een enorme tegenvaller is dan die Rode Zee. Vanaf de kruin naar beneden voel je alle moed uit je wegzakken. Als verlamd sta je daar met al die anderen naar dat onwezenlijk mooie schouwspel van licht te kijken, waar je op dit moment alle charme van ontgaat. De dreigende druk van een achtervolgend leger doet de paniek in je groeien. Het onmogelijke van de verlangde vrijheid komt in alle hevigheid op je af. Had je maar nooit die stap gewaagd om op weg te gaan! Reddeloos verloren ben je al na een paar uur vrijheid. Je schreeuwt het opeens uit. Al je twijfel, al je boosheid op Mozes en zijn God en jouw ongelofelijke domheid om de veiligheid achter te laten.

‘Wat roep je nu?’, zegt God. ‘Zeg tegen de Israëlieten dat ze optrekken!’ Hoe is het in de wereld mogelijk, dat je een weg aantreft door de Rode Zee zodra je de eerste stap zet!?

 

P. van Dolderen, Almere

 

 

Boekbespreking: Mensen van voorbij

Dit mooi uitgegeven boekje is bedoeld voor ieder die te maken heeft gehad met het overlijden van een dierbaar persoon. In het boekje staan korte overdenkingen over bijbelse personen die rouwen, zoals Isaak, die rouwt om de dood van zijn moeder en Jakob, die veel verdriet heeft om de dood van Jozef.

Aangevuld met gedichten en liederen is het een mooi geheel.

Het boekje is geschikt om cadeau te doen aan mensen die met verlies te maken hebben, om hen te bemoedigen.

 

Klazien Brouwer, Delfzijl

 

Evert Pieter van der Veen, Mensen van voorbij, Leven met een verlies, Ark Media 2015, ISBN 9789033817564, € 13,95

© 2016 Kerkblad voor het Noorden