Over sommige dingen uit de Bijbel struikel je als je ze leest. Staat dit er werkelijk? Bijvoorbeeld een opdracht van God om mensen te doden. Of nog scherper, een gebod om hele volken volledig uit te roeien. Kan een God van liefde zoiets gebieden? Wat ‘moeten’ wij met zulke teksten? In twee artikelen ga ik op deze vragen in.
Mijn proefschrift gaat over de opdracht van God aan het volk Israël om de volken in Kanaän uit te roeien. De breedste en scherpste formulering van dit gebod vinden we in Deut. 7. Wanneer Israël het land binnenkomt, moet het de volken die daar wonen volledig uitroeien. Israël mag geen verbond met hen sluiten, het mag hun niet genadig zijn. Bovendien moet alles wat herinnert aan de godsdienst van deze volken, vernietigd worden.
Geen verbond, geen genade. Bij zo’n gedeelte voel je je als moderne lezer buitengewoon ongemakkelijk. Dat er in de Bijbel gesproken wordt over geweld, hoeft ons niet te verbazen, want de wereld waarin wij leven, is daar vol mee. En laat het waar zijn dat wij als moderne, westerse mensen heel gevoelig zijn voor geweld, zeker voor ‘geweld in naam van religie’. Maar hoe kan het dat, volgens het Oude Testament, God zélf opdracht geeft voor geweld? Zo radicaal, dat hele volken zonder onderscheid gedood moeten worden. Zonder dat de volken van Kanaän Israël iets hebben aangedaan. Zonder enige mogelijkheid tot onderwerping of bekering, zo lijkt het. Waarom?
De opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien, roept indringende vragen op. Deze vragen worden niet alleen gesteld door mensen die het Oude Testament afwijzen. Juist als je het Oude Testament ziet als het Woord van God, komen deze vragen op. Hoe kan God zelf opdracht geven tot zoiets huiveringwekkends als een volkenmoord? Waarom moeten de Kanaänieten volledig worden uitgeroeid en wordt Israël uitgekozen als het volk van God, terwijl dat niets beter is? Hoe past dat bij Gods openbaring in de Heere Jezus Christus, als de God die het verlorene zoekt en zalig wil maken? En geeft zo’n gedeelte geen aanleiding om in het heden geweld te gebruiken? Deze vragen zijn voor veel hedendaagse lezers levensgroot.
Bedoeling
Een belangrijke vraag is wat precies de bedoeling is van de opdracht uit Deut. 7. Gaat het wel echt om uitroeiing? Volgens sommige auteurs is dat niet het geval, maar wordt Israël alleen verboden om nauwe contacten met deze volken aan te gaan. De woorden die gebruikt worden, maken echter duidelijk dat het wel degelijk gaat om uitroeiing van de volken. Met name het boek Jozua laat zien dat deze uitroeiing ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Tegelijk wordt duidelijk dat lang niet alle Kanaänieten gedood zijn, maar dat zij in leven werden gelaten en invloed kregen op Israël.
Volgens Deut. 7 is de uitroeiing bedoeld voor de ‘zeven volken’, dat wil zeggen de hele bevolking die in Kanaän woonde toen Israël er kwam. Van een algemene oproep om andere volken of ongelovigen te doden is geen sprake! In Deuteronomium wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen Israëls houding tegenover de Kanaänitische volken en die tegenover andere volken. Israël moet bijvoorbeeld het grondgebied van de buurvolken Moab, Ammon en Edom respecteren; het mag niet met hen de strijd aangaan. De opdracht tot uitroeiing uit Deut. 7 is beperkt tot de volken van Kanaän en beperkt tot de periode van de vestiging in het land. Na de vestiging wordt deze opdracht niet herhaald. Israël wordt dan wel gewaarschuwd om de zonden van de Kanaänitische volken niet over te nemen, maar niet opgeroepen om de uitroeiing alsnog volledig uit te voeren.
Motivering
Het uitroeiingsbevel wordt in het Oude Testament vrijwel steeds gemotiveerd. Twee motieven komen vooral naar voren.
Als eerste, het gevaar dat Israël de goden van de Kanaänieten gaat dienen en zo de Heere verlaat. Op die manier zou de exclusieve relatie tussen de Heere en Israël op het spel komen te staan, en daarmee heel de vervulling van Gods beloften. Dit motief van de bedreigde religieuze identiteit van Israël komt vooral in Deut. 7 naar voren.
Als tweede, en vaker, wordt een ander motief genoemd, namelijk de zonde van de Kanaänitische volken. Soms wordt die in het algemeen aangeduid (zonde, goddeloosheid); vaak worden een paar concrete dingen genoemd, namelijk kinderoffers (soms verbonden met waarzeggerij), en ongeoorloofde seksuele verhoudingen.
In sommige teksten worden de Kanaänitische volken bijna een symbool van het kwaad, de belichaming van alles wat zich tegen God verzet. Zo wordt in Gen. 15 gesproken over de maat van de zonde van de Amorieten; die is op dat moment nog niet vol – later dus blijkbaar wel. Dat laat zien dat het oordeel over de Kanaänitische volken iets in zich heeft van een voorspel, een voorbode van het eindgericht.
Overigens wordt ook van het volk Israël gezegd dat het net zoveel zonde doet als de volken van Kanaän, en zelfs dat het hen overtreft in het kwaad. Er is dus geen sprake van dat Israël volgens het Oude Testament beter zou zijn.
Ontwikkeling
Met name in Genesis t/m Koningen is Israëls verhouding tot de volken van Kanaän een belangrijk thema. Deze verhouding ontwikkelt zich als volgt. In Genesis wordt beschreven hoe de voorouders van Israël vreedzaam samenleven met de inheemse bevolking van Kanaän. Nauwe contacten en uithuwelijking worden echter vermeden. Wel wordt Kanaän genoemd in de vloek van Noach over Kanaän (Gen. 9:25); daarmee wordt Kanaän vanaf het begin, in zijn oorsprong, getypeerd als verkeerd. Een keerpunt in de verhouding tussen Israël en de Kanaänieten is de verbondssluiting bij de Sinai. Vanaf dat moment wordt Israël expliciet verboden een verbond met deze volken te sluiten. In Exodus t/m Numeri wordt echter minder expliciet gesproken over uitroeiing (het lijkt meer om verdrijving te gaan) of over de rol van Israël daarbij. De opdracht van Deut. 7 is radicaler.
Vervolgens wordt in Jozua enerzijds de uitvoering van dit gebod beschreven, anderzijds hoe Israël daarin faalt. Dat leidt ertoe dat de Heere in Richt. 2,3 aankondigt dat Hij vanwege Israëls ongehoorzaamheid de volken niet langer zal verdrijven. Vanaf dat moment worden deze volken in leven gelaten en langzamerhand opgenomen in Israël. Dat lijkt gedoogd te worden; in elk geval wordt het uitroeiingsbevel niet herhaald. Het gevolg van deze integratie is dat Israël de praktijken van de Kanaänitische volken overneemt. Dat leidt vervolgens tot het oordeel van God en de ballingschap van Israël en Juda.
Deze lijn in het Oude Testament maakt duidelijk dat het bevel om de Kanaänitische volken uit te roeien beperkt wordt tot de periode van de vestiging in Kanaän. Alleen al daarom kan het niet zomaar toegepast worden op andere volken of in onze tijd.
In een volgend artikel ga ik in op de vraag hoe dit gebod past bij Gods openbaring in het hele Oude en Nieuwe Testament, of dit geen aanleiding geeft tot geweld in het heden, en wat je als christen ‘moet’ met zo’n gedeelte.
Ouderkerk aan de Amstel
A. Versluis
Dr. A. Versluis is predikant van Ouderkerk aan de Amstel.