Het verhaal over de voorzegging van de zondvloed (Gen. 6, 1-7) prikkelt ons voorstellingsvermogen: 'zonen van God', die bij de 'dochters van mensen' komen, die hun vervolgens – dus aan die godenzonen – kinderen baarden. Dit resulteert in reuzen tevens geweldenaars. De vermelding binnen het gehele raam van slechtheid, kwaad en geweld is zonneklaar en mede één van de aanleidingen voor de aangekondigde zondvloed.
Deze 'godenzonen' zijn gevallen engelen, in ons spraakgebruik: demonen. Nu kan iedereen begrijpen dat geestelijke wezens zoals demonen geen lichamelijke gemeenschap met mensenvrouwen kunnen hebben en dat zij dus ook niet door enig lichamelijk verlangen kunnen zijn aangedreven. Er moeten dus duistere redenen achter zitten, waarom zij deze boosaardige reuzen wilden voortbrengen; overigens uitsluitend bij de vrouwen die in hun slechtheid en contacten met de geestenwereld daarvoor openstonden.
Voor de wijze waarop bevroed ik een satanische ingreep in de biochemische structuur van de cel, teneinde deze monsters tegen de bedoeling van God in te kunnen creëren. Ik kan dat niet anders zien dan een poging door deze giganten de mensenwereld na de zondeval tégen God volledig in de greep te krijgen binnen een sfeer van angst en intimidatie.
In het verlengde daarvan zou het ontstaan van de dinosaurussen als een ontaarding in de dierenwereld ook kunnen worden verklaard als een duivelse biochemische ingreep.
Binnen zo’n beschouwing is het wel duidelijk, dat zowel de reuzen als de dinosaurussen pas ná de zondeval als inbreuken op Gods schepping uit satanische bemoeienis zijn voortgekomen en overeenkomstig daarmee ook beide in de zondvloed ten onder zijn gegaan. Ik zie dus ook geen uitlegkundige ruimte om reuzen en dinosaurussen aan boord van Noachs ark uit te nodigen.
De wereld zou namelijk ook de gigantische benodigdheden aan plantaardig voedsel en vlees bij ongebreidelde voortplanting van reuzen en dinosaurussen niet kunnen opbrengen en tot uitsterving van alle leven zijn veroordeeld. Ook daaruit blijkt de demonische inzet en Gods noodzaak tot uitroeiing.
Het is daarbij alleen maar frappant te noemen dat hedendaagse dateringen van dinosaurusfossielen door wereldse (!) laboratoria worden voorzien van duizenden jaren in plaats van de 'gedroomde vijfenzestigmiljoen jaar. Er zijn trouwens evengoed vele getuigenissen, krantenberichten en foto's van reuzenskeletten in mensengedaante, maar de geruchtenmachine hierover draait volop. Er wordt daarin vanuit christelijk oogpunt gesteld dat dit wetenschap en overheden niet uitkomt vanwege strijdigheid met evolutie en bevestiging van de bijbelse gegevens. Volgens seculiere bronnen zouden de op het internet getoonde foto’s allemaal gemonteerd zijn.
Overigens is het opvallend dat in overleveringen en sprookjes overal ter wereld reuzen en monsters voorkomen en niet met veel goeds in de zin. Na de zondvloed komen reuzen opnieuw voor, maar in afnemende grootte en aantal.
Wat verder die ingrepen in de biochemische structuur van de menselijke cel betreft: Volg trouw de krant en aanschouw wat thans het menselijke brein telkens ten goede, maar ook ten kwade ontdekt aan mogelijkheden om wijzigingen in het DNA te kunnen aanbrengen. Deze zijn overerfbaar en kunnen zelfs gecombineerd worden met dierlijk DNA; ook het opnieuw 'creëren' van 'monsters' behoort daarbij theoretisch al tot de mogelijkheden. Het is maar de vraag of en hoe ethische grenzen worden aangebracht of gerespecteerd, wanneer er machtsbelangen in het spel zijn.
Joop Bosman, Groningen