In het Nieuwe Testament komen we hem tegen, Jakobus, de broer van Jezus. Hij is zonder meer een persoon die tot de verbeelding spreekt. Maar wat weten we van hem? In deze korte serie artikelen richten we de lens op hem.
We komen Jakobus tegen op het ‘Apostelconvent’ in Jeruzalem (zie Hand. 15). Tijdens deze bijeenkomst van afgevaardigden uit de joods-christelijke gemeente van Jeruzalem en die uit de heiden-christelijke gemeente van Antiochië, gaat het om het grote verschil van inzicht met betrekking tot de positie van gelovigen uit de heidenen binnen de christelijke gemeente. De vraag is of de heidenen zomaar deel kunnen hebben aan het heil van God voor Israël. Want zijn de rituele voorschriften, zoals de besnijdenis, ook van toepassing op gelovigen uit de heidenen? Vooral van de kant van gelovigen uit de kring van de Farizeeën is er veel verzet tegen de opname van heidenen in de gemeente van Christus (Hand. 15, 3vv).
In die situatie voorkomt het gezaghebbende optreden van Jakobus, de leider van de gemeente van Jeruzalem, dat het tot een scheuring komt tussen de broeders. Zijn compromiszoekende optreden geeft een voor allen acceptabele oplossing (Hand. 15, 13-21).
Terugkijkend op deze bijeenkomst in Jeruzalem, wijst Paulus op een beslissend gesprek met enkele broeders, die hij aanduidt als ‘steunpilaren’ van de kerk. Daarbij neemt Jakobus de eerste plaats in (Gal.2, 9). En Lukas noteert in zijn boek (Hand. 21, 17-26) dat Paulus, als hij terugkeert van een van zijn reizen, meteen naar Jakobus gaat, die hem – in een dreigend conflict – vermaant zich aan bepaalde rituele verplichtingen van de wet te houden.
Deze schildering van de vooraanstaande positie van Jakobus in de kerk is opvallend, zeker als we letten op wat we in de evangeliën lezen. Daar vinden we een afwijzende houding van de familie van Jezus tegenover Hem. Johannes tekent op dat ze niet in Hem geloven (Joh. 7, 5vv). Na de hemelvaart komen we de moeder van Jezus en zijn broers echter tegen in de bovenzaal in Jeruzalem, bij de discipelen (Hand. 1, 14). En er is de mededeling van Paulus in de eerste brief aan de Korinthiërs, dat de opgestane Jezus behalve aan Petrus en de apostelen ook apart is verschenen aan Jakobus (1 Kor. 15, 7). Duidelijk wordt dat er zowel bij Jakobus als bij de andere familieleden van Jezus een radicale verandering heeft plaatsgehad, van afkeer en ongeloof tot geloof en het volgen van Jezus.
Een vooraanstaande positie
Uit de gegevens over de vooraanstaande positie van Jakobus in de gemeente van Jeruzalem kan worden geconcludeerd dat hij – na het conflict met de Joden rond het optreden van Stefanus en de gevolgen daarvan in de vlucht uit de stad van de Griekssprekende gelovigen (Hand. 8, 1) – al snel de positie van Petrus in de leiding van de gemeente heeft overgenomen. En het wekt de indruk dat Jakobus de gemeente heeft geleid op een weg van getrouwheid aan de Mozaïsche wet, om zo het verwijt van afval van de kant van de Joden te vermijden. Het feit dat de messiaanse gemeente zich tot aan de verwoesting van Jeruzalem in 70 heeft kunnen handhaven binnen de vele stromingen in het jodendom van die dagen, mag op z’n minst opmerkelijk heten.
Hoe Jakobus deze leidende positie in de gemeente heeft kunnen verwerven, wordt echter niet nader aangeduid. Het is bijzonder dat een zo centrale figuur in de gemeente, zonder nadere introductie naar voren treedt (Hand. 12, 17).
Even opmerkelijk is dat hij, nadat Lukas hem drie keer heeft genoemd, schijnbaar zomaar ‘via de achterdeur’ verdwijnt. En het is al even opmerkelijk dat je bij Lukas geen woord vindt over ‘de bekering’ van Jakobus, terwijl die van Paulus in Handelingen wel drie keer wordt beschreven (zie de hoofdstukken 9, 22 en 26). Naar de reden van deze onduidelijkheden bij Lukas, de historicus, kunnen wij alleen maar gissen.
De eerste onder de oudsten
Er blijft dus rond de aanstelling en het optreden van Jakobus als leider van de gemeente van Jeruzalem heel wat in het duister. Dat geldt nog des te meer als het gaat om zijn positie binnen het consistorie van ‘oudsten’, waarvan Jakobus kennelijk als leider en woordvoerder optreedt. Deze groep mensen treedt nadrukkelijk namens de gemeente op (Hand. 11, 30), en bij de conflictueuze gesprekken over de positie van de gelovigen uit de heidenen in de gemeente van Christus nemen deze oudsten een positie in, die overeenkomt met die van de apostelen (Hand. 15, 3). Daarbij is, zoals al gezegd, het gezaghebbend optreden van Jakobus die onder de oudsten als eerste geldt, beslissend.
Het is intussen niet eenvoudig vanuit de Schrift zelf deze groep mensen in de gemeente van Jeruzalem te kwalificeren. Van een aanstelling door de gemeente of door de apostelen wordt niets gemeld en evenmin aan wie deze oudsten verantwoording van hun handelingen moeten afleggen.
We krijgen de indruk dat we in deze groep oudsten te maken hebben met een zelfstandig bestuurlijk lichaam, overeenkomstig de oudsten in het Sanhedrin, het hoogste joodse rechtscollege.
Misschien speelt ook wel een rol, dat Jakobus – evenals Jezus – uit het koningsgeslacht van David stamt. Koning David liet zich ook omringen door een raad van oudsten (2 Sam. 5, 3 en 19, 12). Vanzelfsprekend zal de aanwezigheid van een afstammeling van koning David – in de persoon van Jakobus – in de messiaanse gemeente van Jeruzalem van grote betekenis zijn geweest.
Wordt vervolgd.
R. van de Kamp, Hoogeveen