De Christelijke Gereformeerde Kerk, 1892-1900 (2)
De (oorzaken van de) groei van de Christelijke Gereformeerde Kerk van 1892-1900
De Christelijke Gereformeerde Kerk, 1892-1900 (2)
In het vorige artikel is het voortbestaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk beschreven. In 1892 begint de Christelijke Gereformeerde Kerk met 700 leden en vier gemeenten; in 1900 zijn er 63 gemeenten. De vraag die in dit artikel centraal staat is: waar komt de groei vandaan? De gemeenten die tussen 1892-1900 zijn ontstaan, kunnen in drie categorieën worden ingedeeld. Er zijn gemeenten die ontstaan zijn naar aanleiding van de Vereniging; er zijn gemeenten die ontstaan zijn naar aanleiding van plaatselijke ontwikkelingen (het samengaan van een voormalige nederduits gereformeerde en een christelijke gereformeerde gemeente) en er zijn gemeenten die ontstaan zijn naar aanleiding van een conflict.
De Vereniging
De categorie die hierboven als eerste genoemd is, is ook de grootste. Twintig gemeenten zijn ontstaan naar aanleiding van de Vereniging. Deze gemeenten verantwoorden zich voor hun ontstaan door de bezwaren die al eerder op de synode van 1892 waren ingediend te herhalen. Er zijn vijf hoofdbezwaren te noemen: tegen de leer van de veronderstelde wedergeboorte; tegen het ontkennen van de verschillen tussen Afscheiding en Doleantie; tegen de manier waarop in de nederduits gereformeerde gemeenten de tucht wordt gehandhaafd; tegen de procedure waarin de kerken en kerkenraden niet voldoende zijn gehoord; tegen het gebrek aan basis dat er is voor de Vereniging.
De twintig gemeenten die in deze categorie zijn ingedeeld, hebben allemaal bezwaar tegen de Vereniging op zich. Zij stellen dat er te weinig gesproken is over het overwinnen van de verschillen tussen Afscheiding en Doleantie. Daardoor is er een kans dat na de Vereniging conflicten zullen ontstaan als die verschillen in de praktijk naar voren gaan komen. Zodoende heeft de verenigde kerk niet voldoende basis. Als men echt één kerk had willen worden, hadden die verschillen eerst de wereld uit moeten zijn voordat verenigd had kunnen worden.
In deze eerste categorie zijn kortom de gemeenten ingedeeld die ontstaan zijn op theoretisch-principiële grond. Men heeft principiële bezwaren tegen de Vereniging, maar die bezwaren zijn vooral theoretisch. Ze zijn in de praktijk nog niet naar voren gekomen, maar zitten wel als het ware diep in de Vereniging verscholen. Het grootste deel van de gemeenten die bij deze categorie hoort, ontstaat tussen 1892-1895.
Plaatselijke samensmelting
Een tweede categorie bestaat uit gemeenten die weliswaar principiële bezwaren hebben, maar de Vereniging wel als het ware een kans hebben willen geven. Het gaat om negentien gemeenten die eerst afwachten wat er in de praktijk te merken is van de Vereniging. Zolang gemeenten die voor de Vereniging christelijk gereformeerd waren ook na de Vereniging hun eigen plan kunnen blijven trekken, heeft de Vereniging behalve een naamsverandering eigenlijk geen consequenties. Pas als er plaatselijk iets gemerkt wordt van de Vereniging en de theoretische bezwaren ook in de praktijk reëel blijken, breekt men met de Gereformeerde Kerken in Nederland en sticht een Christelijke Gereformeerde Kerk.
Gemeenten die bij deze tweede categorie horen, worden op één uitzondering na allemaal gesticht in plaatsen waar na de Vereniging twee Gereformeerde Kerken zijn (een voormalig nederduits gereformeerde en een voormalig christelijk gereformeerde). In deze plaatsen wordt het succes van de Vereniging in feite bepaald. Het is niet zo moeilijk om twee kerkgenootschappen samen te laten gaan als er niet vervolgens ook aanpassingen moeten worden gedaan. Als je als kerk na de Vereniging in het geheel niet zou veranderen, dan heeft de Vereniging inderdaad geen invloed op het kerkelijk leven. Daarom wordt er van bovenaf druk gelegd op de gemeenten die gevestigd zijn in plaatsen waar twee Gereformeerde Kerken zijn. Deze gemeenten krijgen te horen dat ze zo snel mogelijk plaatselijk ook moeten samensmelten en in de praktijk als een gemeente moeten gaan functioneren.
Als die plaatselijke samensmelting een feit is en er inderdaad dingen gaan veranderen, dan zijn er vaak mensen die hun principiële bezwaren tegen de Vereniging in de praktijk zien uitkomen en na die plaatselijke samensmelting breken met de Gereformeerde Kerken in Nederland en een Christelijke Gereformeerde Kerk stichten. De bezwaren die hier spelen zijn derhalve meer praktisch-principieel. De gemeenten die bij deze categorie horen ontstaan in de regel wat later dan die in de eerste categorie: vanaf 1894.
Conflict
De derde categorie bestaat uit gemeenten die niet vanwege principiële bezwaren overgaan naar de Christelijke Gereformeerde Kerk. In deze categorie zijn 12 gemeenten ingedeeld die vanwege een conflict breken met de eigen kerk of het eigen kerkgenootschap en die zich vervolgens aansluiten bij de Christelijke Gereformeerde Kerk. De grond waarop aansluiting wordt gezocht bij de Christelijke Gereformeerde Kerk is hier dus niet principieel, maar eerder pragmatisch.
Wat opvalt is dat er in de eerste twee categorieën eigenlijk alleen maar sprake is van mensen die voor de Vereniging christelijk gereformeerd waren en die na de Vereniging opnieuw christelijk gereformeerd willen worden. In deze derde categorie komen ook mensen over naar de Christelijke Gereformeerde Kerk die voor de Vereniging nederduits gereformeerd waren of die bij andere gereformeerde kerken waren aangesloten. Zij komen echter buiten die kerk te staan en gaan dan op zoek naar een kerk waar ze wel welkom zijn.
Het conflict dat de grond is van het ontstaan van een gemeente kan inhoudelijk zijn, maar ook praktisch. Er zijn gemeenten die overkomen tot de Christelijke Gereformeerde Kerk omdat er in de eigen gemeente een conflict is ontstaan rond de directeur van een school. Er zijn zelfs twee gemeenten die overkomen omdat de kandidaat die zij willen beroepen niet door het classisexamen komt in de Gereformeerde Kerken. Deze kandidaat stelt dan voor het eens bij de classis van de Christelijke Gereformeerde Kerk te proberen. Daar lukt het misschien wel.
Conclusie
Het is duidelijk dat het grootste deel van de gemeenten die overkomen tot de Christelijke Gereformeerde Kerk daar principiële gronden voor aanvoert. In hoeverre hierbij ook menselijke factoren een rol spelen is niet duidelijk. Dat kan helaas niet onder woorden worden gebracht omdat er geen bronnen over beschikbaar zijn.
Niet alle gemeenten komen op principiële grond over tot de Christelijke Gereformeerde Kerk. Er is ook een groep gemeenten die meer pragmatische gronden hebben om christelijk gereformeerd te worden. Die kerk is er nou eenmaal en daarom zoeken ze daar hun aansluiting bij. Zo is de groei van de Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1892-1900 principieel en pragmatisch.
Zutphen
Wouter Moolhuizen
Wouter Moolhuizen studeerde onlangs af aan de TUA Apeldoorn. Hij heeft inmiddels een beroep naar Dedemsvaart aangenomen.