De tijden veranderen, wie zou het ontkennen? En wij veranderen op vele gebieden mee, wie zou dát ontkennen? In kleding, in spraakgebruik, in tradities. Maar hoe is het met de wekelijkse erediensten?Daar verandert ook veel.
Over de centrale inhoud van de prediking is veel te zeggen. In dit kerkblad beperk ik mij tot de opmerking dat in de Christelijke Gereformeerde Kerken de drieslag die de thematiek van de Heidelberger Catechismus markeert leidraad is (geweest...?): ellende, verlossing en dankbaarheid. In Apeldoorn wordt nog vaak geattendeerd op het boek van wijlen prof. W. Kremer, Priesterlijke prediking . Taal en stijl zijn gedateerd, de inhoud kan niemand die het Woord in de kerken bedient onverwerkt laten. Ze laten zich, zo schrijft prof. Velema in zijn studie die ik de vorige keer aanhaalde, omschrijven als (blz. 14):
- uitlegkundig gefundeerd;
- theologisch verantwoord;
- georiënteerd op de gereformeerde belijdenis;
- afgestemd op de werkelijkheid van de gemeente;
- doelbewust: de mens moet niet bésproken, maar áángesproken worden.
Die drieslag ellende-verlossing-dankbaarheid is geen gedachte die in de Reformatie zomaar is bedacht: zij komt op uit de Schrift. Een voorbeeld: In Psalm 130 zingt de dichter: 'Als U, HERE, op de ongerechtigheid let, Here, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat U gevreesd wordt.' Het zal niemand moeilijk vallen om in deze tekst de drieslag van de Heidelbergse Catechismus te ontdekken. Die zal dus rode draad in de prediking vormen, door de jaren heen. Terecht komt er na de Tweede Wereldoorlog meer aandacht voor het beloftekarakter van de prediking.
Verschuivingen in deze inhoud
Altíjd is er in de Christelijke Gereformeerde Kerken variatie geweest tussen predikanten en gemeenten, als het gaat om de vraag hoe dat nu concreet in de zondagse diensten wordt verwerkt.
Een tijdje geleden las ik een preek die in de jaren vijftig van de vorige eeuw ergens in de kerken gehouden is. Het ging over die woorden uit Psalm 130, uitgewerkt in de drieslag van de Catechismus; na het eerste punt, over de ellende, kwam het tweede punt, over de verlossing. Maar de predicator vond het kennelijk erg moeilijk om zijn eerste punt achter zich te laten. Daardoor kreeg dat tweede punt veel minder glans dan het verdiende. En ook in het derde punt, de dankbaarheid, klonken nog sombere tonen. Zo hoeft het niet.
Maar men kan ook van een ander uiterste lezen en horen: namelijk zo, dat het eerste deel van die tekst ('Als U, HERE, op de ongerechtigheid let, Here, wie zal bestaan?') niet of nauwelijks wordt benoemd. We stappen zó het heilige domein van de vergeving binnen... Hebreeën 4, 16 spreekt van een vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade. Maar dat wel na de waarschuwing én als geestelijke uitwerking van de verzen 12 en 13. Daar is sprake van het levende en scherpe Woord van God, als een zwaard, dat de overleggingen en gedachten van het hart blootlegt. Zó de troon van genade zoeken, en zó daarna in dankbaarheid leven (13, 1-5).
Horen we die geestelijke tonen nog? Een mens heeft altijd maar een deelindruk, maar uit gelezen preken en uit gesprekken met gemeenteleden ben ik daar niet geheel gerust op. Wijlen ds. J. Plantinga kreeg, als hij een dienst in den lande vervulde waarin deze geestelijke zaken aan de orde kwamen, in de jaren negentig al reacties in de trant van: 'Goed dat we dit weer eens zo gehoord hebben.' Daar zat een klacht achter. En zelf heb ik die ervaring inmiddels ook gekregen. Dus laten we onszelf gewoon eerlijk narekenen. En daarbij voortdurend bidden om de leiding van Gods Geest in voorbereiding en uitvoering van de prediking.
Natuurlijk kan niet elke preek deze drie geestelijke zaken op dezelfde manier verwoorden. Ik zou zeggen: gelukkig maar. We kregen dan elke zondag feitelijk dezelfde preek, slechts met een andere tekst. De tekst zal, ingebed in het Schriftgedeelte dus, de inhoud van de preek bepalen. En iedere preek zal dus per definitie eenzijdig zijn. Maar in het gehéél van de prediking (bijvoorbeeld bezien over de periode van een jaar) zal deze geestelijke verworteling hoorbaar zijn. Mijn grote vraag is: 'mag de preekstoel nog boven de gemeente staan', met andere woorden staan wij kerkgangers het de Here God nog toe om in te breken in onze geestelijke comfortzone?
Natuurlijk blijft er in de prediking ruimte voor bijzondere onderwerpingen, rond de dreiging van oorlog en opkomen van dodelijke ziekten, voor een troonswisseling en principiële verschuivingen in de samenleving. De Schrift heeft er aandacht voor, dus in de kerkdiensten zal het niet ontbreken.
Andere verschuivingen
'De mens moet niet bésproken, maar áángesproken worden.' Voor zover er iets bijzonders te zeggen is over een christelijk-gereformeerde prediking, is het toch wel: zij probeert de stem van de Here God dicht bij het hart te krijgen. Het liefst ín het hart, maar... dat is het werk van de Heilige Geest. Wij moeten onder de bediening van het Woord van God de gedachte krijgen: hier kan ik niet meer onderuit, dit roept om een persoonlijke overgave. En dat loopt dwars door elke soort prediking heen.
Er is een degelijke prediking die zó beschrijvend van aard is, dat de mens geen enkel duwtje in de goede richting krijgt. Er is een prediking die zó vervlakt is dat het hart er niet warm of koud van wordt. Het medicijn: de prediker die echt om het eeuwig leven van zijn hoorder bewogen is. En dat wordt onder andere bevorderd door een goed kennen van die hoorder. Daarom schreef ik in het vorige artikel dat pastoraat en catechese dienstbaar zijn aan de prediking. Hoe meer de predikant dat uit handen geeft - en die tendens is er vandaag -, des te meer loopt zijn prediking gevaar afstandelijk en beschrijvend te worden.
Een ander aspect: men kan een bijbelwoord laten buikspreken. Een praktijkvoorbeeld: eens hoorde ik een preek vlak voor vakantietijd. De prediker was getroffen door Luk. 6, 37: '...laat los en gij zult losgelaten worden'. Dat staat daar in het kader van oordelen over iemand vellen. Maar het moest en het zou gaan over het loslaten van werk tijdens vakantie. Zo liet de prediker zijn gedachten heersen over de Schrift... Dat is ontstichtend.
Een andere keer attendeerde ik een collega op een bepaalde toepassing die volgens mij niet uit de tekst opkwam. Antwoord: 'Dat leefde nu eenmaal zo in mijn hart.' Zulke ervaringen stellen mij niet gerust: een preek kan toch niet via intuïtie tot stand komen? Onze gedachten moeten toch dienstbaar worden aan de weg die Woord en Geest wijzen en niet andersom? Want dan wordt de gemeente bedrogen... prediking geschiedt naar de mens tóe en niet van de mens úit.
(wordt vervolgd)
D. Quant, Huizen