Er is mij gevraagd om over deze vraag iets te schrijven met circa 500 woorden. Dus ik waag een poging.
Het predikantschap waarover het gaat, strekt zich uit over een periode vanaf 1965 tot heden.
Predikant zijn is iets waarvoor je door de Koning van de Kerk bestemd bent. Het is roeping. Je kunt of moet het daarom nooit uitproberen als een optie, maar zien als iets dat de Heere in je heeft gelegd. Het zit gewoon in je. Duidelijker dan dat het Woord van God het zelf zegt in 2 Korinthe 5 vers 19 en 20, kan het niet gesteld worden: ‘Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het Woord der verzoening in ons gelegd’ Dus, het is niet gepakt, maar gelegd. Vandaar: ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christus’ wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus’ wege: Laat u met God verzoenen.’
Als predikant ben je dan ook altijd bereid om je naaste in en buiten de Kerk te dienen met het in je hart gelegde Woord van de verzoening.
Er is een tendens die langzaam maar zeker oprukt en die van voorgangers ambtenaren wil maken, in plaats van geroepen ambtsdragers. In feite is dat een ernstig geestelijk probleem, dat helaas vaak niet wordt ingezien. Maar het brengt de dood in de pot.
Thuis werd er altijd veel over de noodzaak van wedergeboorte, bekering en geloof gesproken, niet alleen ten opzichte van onszelf als ouders en kinderen, maar ook met betrekking tot degenen die bij ons in de buurt woonden. Mijn vader had een kaartenbak gemaakt met adressen van de mensen die in de straten om ons heen woonden. En al die mensen zocht hij op om hen te evangeliseren. Als gevolg daarvan hadden we in onze huiskamer vaak wekelijks Bijbelstudies voor omwonenden, meestal buitenkerkelijke belangstellenden.
Door heel de opvoeding heen klonk het ouderlijke advies: ‘bid om een nieuw hart en ga dan getuige zijn van de Heere. Daar ben je voor op aarde.’
Dat devies blijkt besmettelijk en gezegend geweest te zijn voor het nageslacht. Al heel vroeg werd in mijn hart een groeiend verlangen geboren om de Heere te mogen dienen in het brengen van Zijn Boodschap aan anderen. Als predikant heb ik in toenemende mate leren zien, dat de roeping van een predikant bewogenheid met zielen die geschapen zijn voor de eeuwigheid met zich meebrengt. En dat is blijven doorgaan ook tijdens het emeritaat. Bij het voorbereiden van preken heb ik in toenemende mate geleerd dat ik eerst me tot mezelf moet richten, en daarbij en daarna ook tot de gemeente. Veel heb ik in mijn preken daarom gezegd: ‘Je preekt ook voor jezelf, dominee.’
De preek moet eerst door jezelf heengaan voordat hij anderen gaat bereiken.
C. Bos, Urk