In de serie ‘christen en beroep’ maken we portretten van gemeenteleden die iets vertellen over wat hen beweegt in hun werk en welke rol geloof daarin speelt. Vandaag Rosi van der Wal. In twee artikelen komt zij aan het woord. Het eerste gaat over haar afkomst en geschiedenis, het tweede over haar geloof en beroep.
Rosi (45 jaar) heeft thee ingeschonken en wat verteld over hoe druk het voor haar op dit moment allemaal is. Door haar werk, opleiding en huishouding. We komen aan de praat over haar werk. En over haar keuze om de beroepsopleiding tot Verzorgende I.G. (Individuele Gezondheidszorg), specialisatie ouderenzorg, te gaan doen, nu drie jaar terug. Aan die keuze is veel voorafgegaan, zo blijkt.
Is deze opleiding voor jou een omscholing, of is het je eerste opleiding?
In Nederland is dit mijn eerste opleiding. Ik ben afkomstig uit Oost-Duitsland, ben opgegroeid tijdens het communistische regiem. Ik woon inmiddels zeventien jaar in Nederland en toen mijn dochter Lisa zestien jaar terug werd geboren heb ik er bewust voor gekozen om haar zélf op te voeden. Toen ik namelijk zelf zes weken oud was, moest ik naar het kinderdagverblijf. Zo ging dat in Oost-Duitsland. Van ’s morgens zeven tot ’s avonds vijf. In het begin gaf mijn moeder in het nabij de fabriek gelegen dagverblijf mij nog borstvoeding, maar dat zal niet lang hebben geduurd. Iedereen had in die tijd werk, alle ouders. Daar was ‘men’ trots op, en het was goed voor kinderen om aan ‘het systeem’ te worden onderworpen en daarom te worden opgevoed door kinderdagverblijven. Daar had je als ouder ook niks in te kiezen.
Ik werd dus opgevoed door mensen van het kinderdagverblijf. Je werd een marionet, zonder identiteit. Na je derde kwam je in een ander kinderdagverblijf. Voor kinderen van drie tot zes jaar. Dat dagverblijf was vlak bij ons huis. Als kind was ik enorm eenzaam, maar dat realiseerde ik me toen niet. Later, door pastorale gesprekken hier in Nederland, ben ik dat verdriet alsnog gaan voelen. En dat was heftig.
Ik ging naar school vanaf mijn zesde. In die tijd ontdekte ik dat ik heel goed kon sporten. Ik trainde veel, met name in de atletiek. Op den duur zat de hele week vol school en sport. Achteraf gezien was dat intensieve sportgebeuren één grote vlucht. Toen ik dertien jaar was werd ik geselecteerd om toegelaten te worden tot een soort sportinternaat. Dat betekende dat ik vijf dagen van huis was, logeren in een internaat. Daar zat ik met twee meiden op een kamer. Die twee waren samen bevriend. Dus moest ik alleen mijn weg zien te vinden in deze nieuwe situatie. Dat voelde eenzaam en pijnlijk. Ik wilde zo graag verbinding en geborgenheid. Toch werd één van hen na een tijdje mijn vertrouwenspersoon en beste vriendin. Dat is tot vandaag zo gebleven. Op dat internaat had je afwisselend een aantal uren sporttraining en lessen. De weekenden ging ik dan met de trein naar huis.
Hoe was het om dan weer naar huis te mogen? Je was nog maar dertien!
Ik heb weinig herinneringen aan hoe ik alles in die tijd beleefd hebt. Zowel thuis als op het internaat. Ik leefde eigenlijk in een soort passiviteit. Voor wat betreft mijn gevoelsleven was ik afgestompt, ik zat in een soort overlevingsmodus. ‘Goed zijn in sport’ gebruikte ik ook om indruk op mijn vader te maken. Weer een medaille zou zijn aandacht kunnen opleveren. Intussen had het ‘systeem’ gewonnen, het was sterker en ik paste me aan. Een meeloper loopt minder gevaar, minder risico om problemen met instanties te krijgen. Ik droeg dagelijks zoveel stress bij me dat ik niet anders kon dan zoveel mogelijk rust en veiligheid creëren. Ik hield altijd alles ‘in het midden’, zo min mogelijk opvallen was mijn motto. Ik was een grijze muis.
Kwam ik op mijn dertiende op het sportinternaat, op mijn veertiende moest ik er al weer af. Er heerste daar zo’n streng regiem, als je maar iets verkeerds of ongehoorzaams deed, liep je risico van school te moeten. Tenzij je ouders had die lid waren van de partij of een behoorlijke maatschappelijke status hadden. Zulke ouders had ik niet. Na het verlaten van het internaat viel ik in een gat. Mijn toekomst in de sport viel weg, een belangrijk houvast viel weg.
Ik moest weer terug naar mijn oude school. Daar waren ze al bezig geweest met het verdelen en toedelen van vervolgopleidingen. Ik kon nog kiezen tussen de opleiding tot interieurverzorger of chemisch productiemedewerker. Bij de eerste opleiding was geen ruimte voor sport en je zou later weinig verdienen, bij de tweede opleiding was wél sport inbegrepen. Hoewel ik niks met het vak chemie had ging ik dat toch maar doen. Ik wilde namelijk toch nog proberen via de sport iets van mijn leven te maken. Toen ik na twee jaar de opleiding had afgerond, ik was toen achttien, kon ik in de fabriek gaan werken óf verder studeren tot praktijkopleider. Voor dat laatste koos ik. Dat was ver weg, in een stadje waarvoor ik zeven uur moest reizen. Ik kwam weer in een internaat. De intensieve sporttraining stopte toen. Die tijd op school was wel heel leuk. We hebben veel lol gehad en weinig uitgevreten op het gebied van leren. In die tijd was ik eigenlijk al wel wat ‘klaar’ met de sport.
Dit alles duurde tot 1989. Toen viel de Muur. Ik zat nog midden in de opleiding. De grenzen gingen open.
Veranderde er toen wat voor jou?
Jazeker. Het had gevolgen voor de opleidingen. Men zei toen dat de opleiding die ik deed in West-Duitsland onbekend was, en dat ik óf moest omscholen, óf stoppen, of doorstromen naar een HBO-opleiding. In dat laatste had ik geen zin. Ik wilde niet te veel inspanning leveren. Ik wilde gewoon wat kunnen doordobberen. Wat ook speelde was dat het gekozen vak totaal niet mijn interesse had. Door ‘het systeem’ was ik hier zo in terecht gekomen.
Dus je opleiding stond op losse schroeven. En toen?
Gestopt en naar huis, daar weer wonen. Ik was ongeveer negentien jaar. Het lukte mij om een woninkje te bemachtigen, wat niet gemakkelijk ging. Toen was de huur nog belachelijk laag. Om geld te verdienen ging ik in een fabriek werken. Na weer een omscholing van ongeveer anderhalf jaar heb ik even in de verzekeringen gewerkt, maar dat was het ook niet voor mij. Ik had gewoon totaal geen identiteit. Dat kwam later pas. Nog een aantal jaren in de horeca gewerkt. Dat ging wel. Maar daar was dan ook alles mee gezegd.
En toen kwam Hemmo op mijn pad. Hij is nu mijn echtgenoot, bijna negentien jaar inmiddels. Hij was als Nederlander aan het werk in Duitsland. Via een vriendin solliciteerde ik bij hem en het klikte zo goed dat het anderhalf jaar later uitmondde in een huwelijk. Toen ik zwanger werd zijn we naar Nederland gegaan, naar Winschoten. Ik had het druk met de opvoeding van mijn dochter en het doen van een taalcursus Nederlands. Pas toen Lisa dertien jaar werd ben ik weer aan een opleiding begonnen.
In het volgende artikel zal het gaan over Rosi’s keuze voor een opleiding die wél bij haar paste, haar bekering en haar ‘geloof’ in haar werk.
Nynke Sikkema-Holwerda, Hoogeveen