Wij knielen voor uw zetel neer,
wij, Heer, en al uw leden,
en eren U als onze Heer
met lied-ren en gebeden.
Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot,
voor U, o Godsgetuige,
o Eerstgeboren’ uit de dood
zich diep eerbiedig buige!
(Liedboek voor de Kerken 231).
Dit bekende hemelvaartslied is gemaakt door Clara Feyoene van Raesvelt- van Sytzama.
Clara van Sytzama werd geboren op 5 april 1729 te Friens (Leeuwarden) en groeide op in Bellingeweer in Groningen. Haar vader was heer van Bellingeweer, officier in het Nederlandse leger en gedeputeerde van de Staten-Generaal. Haar moeder heeft Clara nooit bewust gekend, want die stierf toen ze één jaar oud was. Het verdriet dat ze haar moeder niet gekend had is altijd gebleven. Haar vader trouwde twee jaar later, maar Clara heeft haar stiefmoeder niet als een goede moeder ervaren, zoals ze duidelijk maakt in dit gedicht:
Toen het moederhart mij werd onttoogen
Daar pas mijn oog haar had aanschouwd,
Zag God toen zonder mededoogen
Aan welk een Wreede ik werd toevertrouwd?
Na het overlijden van haar stiefmoeder in 1738 werd ze toevertrouwd aan gouvernante Alida Tegneus, die veel invloed heeft gehad op haar schrijven van gedichten. Haar latere leermeester, een 21 jaar oude student, Justus Conring, op wie ze verliefd werd, overleed aan tuberculose en dat maakte Clara erg neerslachtig.
In 1750 trouwde ze met Isaac Reinier baron van Raesvelt, een legerkapitein. Het huwelijk bleef oppervlakkig en Clara vond afleiding in haar dochter Ermgard en troost in haar geloof en gedichten. Ze heeft haar Heer willen eren met liederen en gebeden.
Kort voor haar dood schonk ze een door Georg Heinrich Quellhorst gebouwd kerkorgel aan de Hervormde Sint Lambertuskerk van Heemse. Ze liet daarop schrijven: Gegeven uit liefde voor de godsdienst, 17 juli 1807. Dit orgel is tegenwoordig eigendom van de Hervormde gemeente te Lochem. In Heemse is het verzorgingshuis, het Clara Feyoena Heem naar haar genoemd en in Winsum een straat.
Op vrijwel heel haar poëtische werk is de opmerking van Seerp Anema van toepassing, die hij van haar bundel Bellingweerder Uitspanningen maakte. Clara was toen zeventien jaar en over die bundel niet erg tevreden. Anema karakteriseert deze bundel als ‘een uit een cultuurhistorisch meer dan uit een esthetisch oogpunt alleraardigst boekske’. Clara leefde meer in een beschermd en eenzaam dan in een inspirerend en artistiek milieu.
De melodie is ontstaan in de jonge gemeente van Herrnhut, de nederzetting op het landgoed van Nikolaus Ludwig graaf von Zinzendorf door afstammelingen van de oude Broeder-Uniteit (Unitas Fratrum) uit Bohemen en Moravië. Herrnhut was een zingende gemeente, waar veel eenvoudige liederen en melodieën ontstonden, die gemakkelijk te zingen waren. De melodie kreeg zijn definitieve vorm in het Choralbuch in 1784 van Christian Gregor.
Clara heeft zich bij dit lied duidelijk laten inspireren door Openbaring 1, 4-8. Daarin wordt Jezus Christus de betrouwbare getuige genoemd en de eerstgeborene van de doden. Daar is sprake van de reiniging door zijn bloed, een koninkrijk van priesters en van zijn wederkomst, wanneer iedereen Hem zal zien, ook die Hem doorstoken hebben. Al die thema’s komen in dit lied allemaal voorbij. En daarmee is het een lied voor vol troost en uitzicht geworden.
Gurbe Huisman, Winschoten.