Van volstrekt onzichtbaar naar tastbare symboliek. Het christendom was bij zijn ontstaan in alle opzichten anders dan de heidense religies. Christenen hadden geen tempels of cultus-heiligdommen. Ze beschikten ook niet over een synagoge, zoals de Joden.
Ze konden in de eerste eeuwen ook niet beschikken over een kerkgebouw. Ze bezaten geen cultusbeelden om te vereren, geen beelden van Christus, geen beelden van martelaars, geen iconen. Kort samengevat: Christenen bezaten niets, maar ze hadden tegelijk alles. Want Christus was alles en in allen (Kol.3,11).
Ze ontmoetten elkaar onderling gewoon thuis, of in de natuur. Ze dienden een onzichtbare God. In het Nieuwe Testament en in het vroege christendom wordt regelmatig gesproken over de onzichtbare God. In de Statenvertaling is dit woord heel goed weergegeven met onzienlijk , dat wil zeggen: niet te zien. Bijvoorbeeld in 1 Timotheüs 1, 17: Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
Van onzichtbaar naar herkenbaar
Wanneer alles zo gebleven was als het was, dus als er voor christenen geen gebouw was geweest om samen te komen in een eredienst, als er geen vaste doopplaats zou zijn gecreëerd, dan zou dat aan het wezen van het christendom niets hebben afgedaan. Maar in de tijd zien we altijd ontwikkelingen en dat gold ook voor het vroege christendom.
Al in de tweede eeuw werden christenen in de catacomben in Rome gedoopt op daarvoor geschikte plaatsen naast de gangenstelsels, althans dat is wel wat we als zeer waarschijnlijk mogen aannemen. In huiskerken ontstond ook steeds meer de behoefte om te kunnen dopen vlakbij de plaats waar ook de bijeenkomsten voor de gelovigen waren. Zo vinden we in de huiskerk van Dura Europos in Syrië een bescheiden doopruimte, waar de catechumenen werden gedoopt. Volgens de meest recente inzichten zou deze doopruimte in 332 na Christus gedateerd kunnen worden.
Vondsten als de doopplaatsen in de catacomben en in Dura-Europos zijn uitermate schaars. Toch laten ze een ontwikkeling zien die ook elders ongetwijfeld heeft plaatsgehad. Christenen besteden zorg en aandacht aan de plaats waar de doop voltrokken wordt. Ze creëren een plaats die steeds opnieuw kan worden ingezet voor het bedienen van de doop en die daardoor herkenbaar wordt.
Tegelijk is er, zo wordt duidelijk uit de literaire bronnen, nog een andere ontwikkeling: de dopeling wordt niet alleen gedoopt, hij wordt ook gezalfd als een atleet. De dopeling heeft namelijk een nieuwe strijd aan te gaan, de strijd met de wereld, de satan en de verleidingen van het eigen vlees. De dopeling moet hiervoor worden toegerust, zoals ook de atleten in de sportwereld werden gezalfd. Ook worden de boze geesten uitgebannen. Dit gebeurt doordat men op de dopeling blaast, die dan vervolgens ook hardop uitspreekt: ‘Ik doe afstand van u, satan, met al uw pracht en praal.’ We noemen dit onderdeel van de doop «cursief» exorcisme «einde cursief», het uitbannen van de boze geesten.
Fresco
In de bescheiden doopruimte van Dura-Europos is een kleine fresco teruggevonden. Op deze fresco staan Adam en Eva afgebeeld. Hierin is een belangrijke symboliek weergegeven. Adam en Eva werden uit het paradijs verdreven, ze zijn dus ook naakt afgebeeld, maar zonder de slang, het gaat hier speciaal over de verdrijving.
De dopeling keert door de doop echter weer terug in het paradijs. De tweede Adam maakt de terugkeer voor hem of haar mogelijk. De dopeling wordt in de doop ook symbolisch samen met Christus gekruisigd, begraven en weer opgewekt. Hij wordt samen met Christus één plant (Rom.6,4-5).
Hij mag ook later samen met Christus in het hemelse paradijs verkeren. De symboliek van het paradijs wordt bij de doop in de Vroege Kerk dus zichtbaar gemaakt. In de vierde eeuw komt deze paradijssymboliek nog veel sterker en uitgebreider terug in de Santa Costanza in Rome. Dit mausoleum voor de dochter van Constantijn is waarschijnlijk aanvankelijk als baptisterium bedoeld geweest.
Baptisterium van Djemila
Een doopruimte uit 350 waarin we de oorspronkelijke symboliek nog in authentieke vorm over hebben staat in Djemila (Algerije). Ik wil deze bijdrage daarom ook afsluiten met deze bijzondere doopplaats. In Djemila is sprake van een ronde doopruimte, die van boven wordt afgesloten door een koepelgewelf. Er is ook sprake van een binnen- en een buitencirkel. We gaan hier kort in op het gebruik van de doopruimte en wat we er - qua symboliek - in kunnen ontdekken.
Om te beginnen is het goed om te weten dat de doopruimte niet op zichzelf staat. Ze is via een tussencorridor aan de kerkruimte verbonden. Hiermee komen we op een ander punt, de viering van de maaltijd des Heeren, die in de paasnacht direct volgde op de doop. In onze laatste aflevering gaan we hier dieper op in.
De doop is vanaf het moment dat Christus haar ingesteld heeft, alsook na het ontstaan van aparte doopruimtes, altijd direct verbonden geweest aan de eredienst, ze staat daar niet los van. We kunnen daarbij wel opmerken dat in het allereerste begin van het christendom de bekering en wedergeboorte direct gekoppeld was aan de doop en dat de eredienst toen nog in een pril stadium verkeerde. Toch heeft de woordverkondiging ook in deze begintijd al een cruciale rol in de geloofsbeleving van de luisteraars gehad. We denken aan de rede van Petrus op de eerste pinksterdag. In feite is dit woordverkondiging, woordverkondiging die in latere tijd steeds meer in een eredienst werd ingebed, maar waarin Christus als Verlosser steeds centraal zou blijven staan.
Christus centraal
Christus staat ook centraal in het baptisterium in Djemila. Wanneer de dopeling zijn kleren uitgedaan heeft in de buitencirkel en ze heeft neergelegd in een stenen nis, wordt hij uitgenodigd om te worden gedoopt. Op de drempel van het baptisterium staat in het Latijn te lezen: Accedite ad eum et illuminamini (Nadert tot Hem en laat u verlichten). De dopeling verkeert letterlijk en figuurlijk nog in duisternis.
Vanuit de met olielampen verlichte buitencirkel komt hij/zij door de enge poort in de doopruimte zelf terecht. Daar trekt een vaas in mozaïek-steentjes voor het eigenlijke doopvont de aandacht. Het is een wijnvaas die verwijst naar het heilig avondmaal en tegelijk ook een vaas die met levend water gevuld is.
Dit levende water verwijst naar Christus en de gelijkenis die Hij uitsprak tegen de Samaritaanse vrouw (Joh.4,7-14). Aan weerszijden van de vaas zijn twee jonge dolfijnen te zien: de symbolische weergave voor de gelovigen. Het doopvont zelf wordt omgeven door vier zuilen die de vier paradijsrivieren verbeelden. In het doopvont vinden we in het centrum een ronde cirkel met het Chi-Rho monogram. Daaromheen zijn vissen afgebeeld die naar de cirkel toe zwemmen. Ook hierin vinden we de gelovigen terug die het van Christus verwachten.
Nadat de doop in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is bediend en nadat de dopeling is gezalfd en er exorcismen hebben plaatsgehad, ontvangt de dopeling een wit kleed. Samen met de andere gedoopten, de verlichten, de illuminati, begeven zij zich naar de kerkruimte om daar met de andere gelovigen deel te nemen aan de maaltijd des Heeren en de dood van hun Heer en Zaligmaker te gedenken.
(Volgende week: het heilig avondmaal)
M.A. van Willigen
prof. dr. M.A. van Willigen is bijzonder hoogleraar Bijbeluitleg vroege kerk aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn