‘Daar gij toont een brief van Christus te zijn.’ 2 Kor. 3:1-3
Er was eens een prachtige grote eikenboom. De boom was de trots van het woud en dat wist hij zelf ook. Zijn rijzige stam, sterke takken en een indrukwekkend bladerdek was elk voorjaar weer een lust voor het oog. De boom voorzag heel wat dieren van een woning: vogels vonden mooie nestelplaatsen, insecten schuilden in de groeven van de bast. Het blad diende voor rupsen tot voedsel en in de herfst kregen vlaamse gaaien en eekhoorns de vrachten eikels niet weggesleept. Onder de beschermende schaduw van de boom groeide een rijkdom aan struikgewas. Was het een wonder dat de boom het goed met zichzelf getroffen had?
Op een dag kwam de boom tot de conclusie dat elke investering die hij in zichzelf deed goed besteed was en uiteindelijk de ander ten goede kwam. Hij voelde zich bijzonder nuttig.
Er waren een paar mensen die daar anders over dachten.
Op een dag kwamen ze met bijlen en zagen om de woudreus om te leggen. Hij was meer dan kaprijp. Het duurde dan ook niet lang of de trotse boom viel met een ruisende kruin ter aarde. Zijn stam werd van de zijtakken ontdaan en het bos uitgesleept. Sommige zijtakken waren nog bruikbaar timmerhout. De meeste werden verhakt tot brandhout. Twijgen en blad werden in het bos op hopen gezet. Het timmerhout liet men enige tijd inwateren in een vijver bij de zagerij. Daarna werd de stam opgezaagd in lange planken.
Uiteindelijk bleef er niets van de boom over.
Van de planken maakten de mensen goten om water van de beken te vervoeren naar dorstige akkers en tuinen. De boom was nu op een heel andere manier nuttig en dienstbaar dan hijzelf had bedacht. In zijn eigen idee van dienstbaarheid was hij nuttig als hijzelf intact bleef. In de ogen van anderen was hij pas nuttig als hij niet langer een levende boom was, maar verzaagd tot brandhout en planken, waarmee planten van water en mensen daardoor (indirect) van voedsel werden voorzien. In het laatste geval bleef er van de zelfvoldane eik niet veel over.
Bonhoeffer gebruikt dit voorbeeld om duidelijk te maken dat de kerk pas kerk is als zij er is voor anderen.
Dat zet aan tot overdenken. Immers veel van onze activiteiten richten zich tot de eigen leden en onze eigen samenkomsten. En dat is natuurlijk ook nodig.
Maar aan de andere kant: Wat is het dan mooi wanneer je het verhaal van Bonhoeffer in praktijk ziet brengen door allerlei activiteiten. In en voor de buurt, voor asielzoekers, tijdens een praatje op het Molenbergplein, iets doen voor mensen die het koud hebben, of helpen bij de voedselbank, of de was doen en boodschappen halen voor de zieke buren, bij het geven van taalondersteuning, enzovoort. Misschien zijn we klein en nietig in de ogen van de wereld, maar de Geest trekt zich daar niets van aan. Hij laat ons wel zien waar we nodig zijn. Laten we blijven letten op die signalen.
Art van der Molen, Bierum