Pasen - het ongedachte en onverwachte
Nee, met Pasen lopen wij er wel voorbereid op ons paasbest bij. De Paasdiensten staan al gepland of een Paasbrunch bij van der Valk is al gereserveerd. Op een bepaalde manier is voor een kerkmens en voor een niet-kerkmens Pasen niet echt een probleem. Je gelooft het of je gelooft het niet. C'est ça! En hebben we er wel een probleem mee - vinden we het rationeel onverteerbaar of historisch niet bewijsbaar - dan trekken we een populaire (Amerikaanse) theoloog uit de kast, die ons de windsels van het lege graf uit de doeken doet en ons onweerlegbaar én uit de Schriften én uit de rechtswetenschap het bewijs levert: Christus is waarlijk opgestaan!
Moeite met het moeiteloze
Ik heb daar moeite mee. Met dat ongecompliceerd Pasen vieren. Niet dat ik een twijfel-geloof voor sta. Nog minder dat ik van het Paasevangelie een ‘zoekmodel’ wil maken. Nee, mijn moeite ligt juist in dat moeiteloze. De diepste laag van die moeiteloosheid rondom Pasen kon wel eens liggen in oppervlakkigheid. We distantiëren ons te veel van de discipelen. Die ongelovige Thomas! Die domme discipelen! Allen hebben aan Uw opstanding getwijfeld, maar ik niet!
Het is op zijn minst opmerkelijk dat het hele Paasverhaal - in welke variant van welk Evangelie ook maar - de diepe teneur heeft van het onverwachte en ongedachte. Het Paasevangelie is problematisch. De discipelen stuiten op windsels (Joh 20:6), op een steen (Luk 24:2), op een vreemdeling (Luk 24:18) of een engel (Mt 28:5). Dat krijgen ze te zien, maar Jezus nog niet. En de gevoelens die daarmee gepaard gaan zijn navenant. We lezen van blijdschap, maar vermengd met vrees; van siddering en ontzetting (Mc 16:8), van verlegenheid en schrik (Luk 24:4,5), van somberheid (vs.17), van ontsteltenis (vs. 22) van tranen (Joh 20:13) en van twijfel (vs. 25).
Het is waar dat het daarmee niet eindigt. We lezen ook dat, wanneer Jezus in hun midden verschijnt, de discipelen zich verblijden. Het is waar dat Jezus hen hun ongeloof verwijt: ‘O, onverstandigen en tragen van hart, wist gij niet....!’ Het is waar dat links en rechts de jubelroep klinkt: ‘De Here is waarlijk opgestaan en aan Simon verschenen!’ Niettemin blijft er een nevel over Pasen hangen.
Zon en nevel
Ik werd getroffen door wat een voor velen bekende theoloog hierover ooit schreef. Ik citeer: “De Paasliturgie maakt de indruk, dat Jezus’ verrijzenis over zijn discipelen is aangebroken als een stralende zomermorgen. Onze Paasliederen groeten de ‘eersteling der dagen’. Zij spreken van ‘dageraad met rode glans’, die de hoge hemeltrans verlicht. Zij breken uit in ‘Halleluja’s’ en zingen van het ‘krieken van de dageraad’ en van ‘deze schoonste aller dagen’. Naar het wezen van het feest is dat wel juist. Maar in de beschrijving van de werkelijkheid, zoals de evangeliën ons die geven, ligt dat alles niet zo voor de hand. Die verhalen wekken bij ons veeleer de voorstelling van nevelen en wolken, die eerst moeten opklaren, voordat de volle dag kan aanbreken... En ook wanneer de zon straks doorbreekt, als Jezus aan hen verschijnt, dan lijkt Pasen nog niet op een zomerdag. De Heer verschijnt, maar is ook even plotseling weer verdwenen. ‘En zij herkenden Hem’, zo lezen wij (Luk 24:31). Maar dadelijk laat de evangelist dan volgen: ‘En Hij verdween uit hun midden.” *
Ab-normaal
Maar lossen die nevelen dan niet op wanneer de Heilige Geest wordt uitgestort? De Geest verlicht toch het verstand en opent de ogen? We mogen op de Paasmorgen toch zingen en spreken met de overtuiging van Pinksteren? Toen brak het toch ook bij de discipelen voluit door: ‘Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn.’ (Hand 2: 32). Dat is waar. Maar daar blijft toch ook altijd de toon in zitten van het ongedachte en onverwachte. Zowel bij de spreker en zeker bij de hoorder. Voor de laatste is het dan regelmatig onverteerbaar: ‘Toen zij nu van een opstanding van doden hoorden, spotten sommigen, maar anderen zeiden: We zullen u hierover nog wel eens horen.’ (Hand 17:32). We zullen ons altijd moeten realiseren dat de opstanding ab-normaal is. Het kan niet. Logica loopt hier dood. Ook het geloof kan het niet begrijpen. Het geloof, door de Geest gewekt en gewerkt, aanvaardt het ongedachte en onverwachte. Het is zoiets als ‘we zien het maar doorgronden het niet.’(Ps. 118:11 O.B.). En meer moeten wij ook niet willen. We moeten de beperktheid van ons bestaan en verstaan in deze bedeling accepteren. Paulus spreekt niet voor niets van een kijken door een spiegel, in raadselen, (1 Cor 13:12).
Geloof uit het horen
In de weg van het geloof aanvaarden we de feitelijkheid van de opstanding van Christus en ontdekken we de rijke betekenis daarvan voor ons bestaan nu. Dan zeggen we zoiets als ‘met Christus ben ik gekruisigd en toch leef ik, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.’ (Gal 2:20) of ‘We zijn wedergeboren tot een levende hoop.’ (1 Petr. 1:13). Die regels moeten we uitzeggen en uitleggen. Net als de Emmaüsgangers hebben we het telkens weer nodig dat, als het ware, de Opgestane Heiland zelf met ons oploopt en ons de Schriften uitlegt. Christus doet dat nu door Zijn gezanten. Het geloof - ook het geloof in de ongedachte en onverwachte opstanding van Jezus - is door het horen van het Woord. We moeten telkens ons oor daarbij te luisteren leggen, voor andere stemmen doof. Die andere stemmen zijn er ook vandaag volop. Net als het kruis, is de opstanding van Christus een dwaasheid en een schandalige misleiding van mensen, zo vindt men. Het verwijt klinkt: ‘U maakt de mensen blij met een dode mus!’ Het enige verweer is niet de logische weerlegging, maar het dwaze Evangelie van Jezus de gestorvene, wat meer is, de opgewekte! (Rom. 8:34)
Assen
Stoffer Otten
*Dr. O. Noordmans in ‘Gestalte en Geest’