God past zich aan de mensen aan
Steeds weer kreeg Calvijn als serieuze bijbelonderzoeker te maken met de vraag of allerlei omschrijvingen van God en zijn daden wel passend waren als typeringen van wie Hij is en wat Hij doet. Wie enigszins met de Bijbel vertrouwd is geraakt, herkent die vragen wel.
Van de Here God wordt gezegd dat Hij wandelde in de hof (Genesis 3), en dat Hij neerdaalde op de aarde om in ogenschouw te nemen waar de mensen in Babel mee bezig waren (Genesis 11). Mozes komt bij een brandende braamstruik die niet verteert en ontdekt dat de Here zelf daarin aan hem verschijnt. Verder lezen we meerdere malen dat Hij met zijn heerlijkheid neerdaalde in de tabernakel en later de tempel, en ook dat Hij met zijn heerlijkheid de tempel verliet (Ezechiël 10). De Psalmen zingen van de Here dat Hij in Jeruzalem woont. Maar hoe kan van Hem gezegd worden dat Hij op een bepaalde plaats woont, of dat Hij van de ene plaats naar de andere beweegt? God is toch overal! En waarom moet Hij gaan kijken waar de mensen in Babel mee bezig zijn? In Deuteronomium 8 lezen we nog zoiets. God stelde de Israëlieten in de woestijn op de proef om te weten te komen wat er in hun hart leefde. Maar De Here weet toch alles al?
Verder, wat betekent het dat het de Here berouwde dat Hij de mens op aarde gemaakt had (Genesis 6)? Later berouwt het Hem dat Hij Saul tot koning heeft aangesteld (1 Samuël 15). In dat laatste hoofdstuk wordt ook gezegd dat God geen mens is, dat Hem iets zou berouwen wat Hij heeft gedaan. Maar waarom dan toch deze uitspraken? De Here heeft toch vastgesteld wat Hij wil? Hij verandert toch niet?
Het laatste voorbeeld heeft te maken met zaken die de Here afkeurt, maar toch verdraagt en accepteert: polygamie, echtscheiding, slavernij, bloedwraak. Bloedwraak (Numeri 35) en de mogelijkheid om een buitgemaakt meisje tot vrouw te nemen (Deuteronomium 21) noemt Calvijn zelfs barbaars. Hoe kan de Here daarin meegaan?
Calvijns antwoord
Dr. Huijgen gaat nauwkeurig na op welke manier Calvijn ingaat op bijbelse uitspraken die voor zijn besef niet passen bij God. Zijn belangrijkste verklaring is: God past zich in zijn openbaring aan aan het bevattingsvermogen van de mensen. Wij kunnen God niet begrijpen zoals Hij van zichzelf is. Om Hem toch te leren kennen is het nodig dat de Here afdaalt en gebruik maakt van onze denkkaders. God is niet echt op één bepaalde plaats, maar geeft ons door die manier van presenteren een indruk van zijn nabijheid. Hij gaat niet echt akkoord met polygamie, echtscheiding, bloedwraak en slavernij, maar door die te tolereren en daaraan bepalingen te verbinden, neemt Hij het volk mee op de weg van de verheffing uit een verwerpelijk denken. De Here houdt rekening met de hardheid van hun hart.
Calvijn gaat zelfs nog een stap verder. Hij benadrukt dat God onveranderlijk is en dat dit betekent dat Hij geen emoties kent, een gedachte die in zijn tijd onder theologen algemeen was. Gods liefde is geen gemoedsbeweging, maar een aangepaste manier van spreken om duidelijk te maken hoeveel de Here voor ons over heeft gehad. Verdriet, boosheid, jaloezie, vreugde, ze worden in de Bijbel alle aan God toegeschreven, maar dat is volgens Calvijn oneigenlijk bedoeld. Verdriet wijst op het feit dat Hij tekortgedaan wordt, boosheid duidt op zijn afwijzing, jaloezie zegt dat Hij niet aanvaardt dat anderen de eer krijgen die alleen Hem toekomt, vreugde wijst op zijn waardering voor wat goed is. Maar het is niet zo, dat God door het handelen van mensen wordt bewogen, hetzij in positieve hetzij in negatieve zin. Dan zou Hij veranderen al naar gelang de omstandigheden zijn.
Huygens commentaar
Bij het laatste zet de auteur vraagtekens. Als God geen gevoelens toont, als de reacties van mensen Hem niet iets doen, kun je dan nog wel spreken van een persoonlijke relatie? Gaat God dan ten diepste toch niet schuil achter zijn openbaring? Is wat de Bijbel over Hem zegt dan nog wel betrouwbaar? Toch is de jonge doctor niet alleen negatief. Veel van wat Calvijn over de aanpassing van God naar voren brengt, kan worden aanvaard, omdat God daarin juist wel naar voren komt als persoon. Hij gaat met ons om zoals een goede vader met zijn kinderen, of een goede onderwijzer met zijn leerlingen. Hij spreekt met ons zoals een kindermeisje met een baby brabbelt. Een tweede positief punt is, dat Gods aanpassing uitmondt in de menswording van de Zoon. Dichterbij kan de Heilige niet komen. En vervolgens komt de Here ons tegemoet in de leiding door de heilige Geest, die ons met veel geduld God doet kennen en ons invoert in de verbanden van Gods handelen in de geschiedenis en de bedoeling van zijn goede geboden.
Heel Gods spreken in mensentaal is vorm van zijn aanpassing aan ons denkniveau. Dat gezichtspunt helpt ons ook bij het maken van onderscheid tussen de Bijbeltaal als taal van de dagelijkse ervaring en wetenschappelijke taal. De Bijbel levert ons geen wetenschappelijke uitspraken.
Waardering
Het grootste pluspunt van deze studie vind ik, dat de auteur Calvijn durft te tekenen als een kind van zijn tijd. Wij kunnen veel van de reformator leren, maar hem niet kritiekloos na-spreken. De tweede verdienste is de genuanceerde beschrijving en beoordeling van de aanpassing als werkwijze van God. Daarmee hebben we een doordachte uitlegkundige regel om de Bijbel recht te doen. Er rijzen wel vragen. De klassieke theologie heeft altijd geleerd dat onze genadige redding afhangt van een eeuwig onveranderlijk raadsbesluit. Wat betekent dit, als God emotioneel op mensen reageert en daarmee zich als het ware de geschiedenis in laat trekken? Staat Gods raadsbesluit dan toch onaantastbaar verborgen achter Gods omgang met mensen, en houdt Hij wat de doorslag geeft, zijn eeuwige besluit, achter de hand? Maar is dan wél vol te houden dat Gods openbaring betrouwbaar is? Dit is geen kritiek. We hebben alleen nog veel te doen. Het geeft aan hoe spannend de theologie is.
Emmeloord
B. Loonstra
Naar aanleiding van Arnold Huijgen, Divine Accommodation in John Calvin’s Theology: Analysis and Assessment, 2011, Vandenhoeck & Ruprecht.