Kan ik nog meedoen?
Zoveel als in je vermogen is probeer je het te verbergen voor anderen dat je gehinderd wordt door ziekten. Kijk, wanneer je een gebroken been hebt, heb je een verontschuldiging voor bepaalde sportactiviteiten. Als je in een rolstoel zit, ontmoet je begrip. Maar er zijn ook verborgen gebreken, die je verhinderen mee te doen. Denk alleen maar aan allergie, zodat ze niet overal kunnen komen, terwijl ze dit wel willen. Sommige jongeren hebben andere ziekten, die hen zo hinderen dat ze niet mee kunnen gaan. Ze lopen met hun handicap niet te koop.
Zo zouden nog meer dingen te noemen zijn.
Angsten
Ze durven er niet mee voor de dag te komen, maar er zijn ook jongeren die niet mee durven doen met jongerenwerk van de kerk. Ze voelen zich, of dit terecht is of niet, buitengesloten. Ze staan altijd aan de zijlijn. Je ziet het op catechisaties al. De groep praat met elkaar en die ene jongen of dat ene meisje staat er altijd buiten, aan de kant ‘gezet’, zoals ze dit voelen. Soms is dat ook waar. Je kunt ook bang zijn voor het oordeel van anderen en je afsluiten. Je bent bang om je te geven, om je mening te uiten. Wat zullen zij er van zeggen? Is het maar niet beter me terug te trekken? Er zijn jongeren die moederziel alleen zijn en die daarbij doodsbang zijn. Je moest eens weten welke angsten ze uitstaan en ze in uiterste nood aan hun moeder of aan hun dominee vragen: bid u voor mij, want ik ben zo bang!
Boosheid
Al jong kun je zo beschadigd zijn door andere jongeren in de kerk, dat je je voorgoed terugtrekt. Ze moeten me niet, denk je. Ze kletsen over mij en duwen me in een hoek. Het scheelt niet veel of ik word uitgescholden. Om maar niet het woord pesten te laten vallen.
Ze zien op je neer en aanvaarden je niet. Soms om je uiterlijk, meer dan eens om je innerlijk. Dacht je dat ik dan naar de club zou gaan en met een weekend mee zou gaan? Ik denk er niet aan. Ik kan moeilijk bidden: vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. Want ik ben boos. Ik weet dat dat niet goed is, maar het zijn de anderen van de kerk die het mij moeilijk maken om te vergeven. Vroegen zij maar eens vergeving…
Onbegrip
Anderen voelen zich onbegrepen. Ze vinden mijn mening niet juist, denken ze, en wijzen mij daarom af. Als ik opkom voor bijbelse waarden en normen nemen ze mij niet serieus. Ik voel me niet thuis wanneer geroddeld wordt, wanneer er teveel gedronken wordt. Ook wanneer ik uitgelachen wordt omdat ik met de God van het verbond rekening houdt en daarom niet mee kan doen met allerlei dingen, die meer van de wereld zijn dan van God. Bij andere kerkelijke groepen voel ik me meer geaccepteerd, ook al gaan daar dingen wel eens anders dan ik gewend ben. Maar daar is eerbied voor God en voor Zijn Woord. Daar bidden ze anders, zingen ze andere liederen en gaan ze ook anders met elkaar om. Moet ik me dan aan het jongerenwerk van eigen kerk geven?
Onverschilligheid
Helaas komen we dat vooral tegen in de gemeenten. Met geen mogelijkheid krijg je ze erbij betrokken. Ze moeten er niets van hebben. De een stort zich in het uitgaansleven, de ander heeft zo zijn bijbaantjes, en zo zou nog wel wat op te sommen zijn. Voor de vereniging en de club krijg je hen niet enthousiast. Al dat gepraat en al dat gedoe, het is niets voor hen.
Onze roeping
Tegenover al deze jongeren van de kerk hebben we een taak. Heel verschillend en daarom moeten we de een volstrekt anders benaderen dan de ander. Over het algemeen lukt dit het beste door persoonlijk met hen in gesprek te gaan om er achter te komen wat de ander tegenhoudt om mee te doen. Serieus ingaan op wat er dan gezegd wordt is in ieder geval winst. Zulke ontmoetingen kunnen tot zegen zijn, voor de ander en voor jezelf. Dan kun je er wat aan doen, in ieder geval voor de ander bidden. Hij of zij is meer dan je naaste. Want de HEERE heeft met hem of haar een verbond gesloten en dat geeft een diepe band, als het goed is.
Je hebt zorg voor elkaar, in wezen uit liefde tot God en niet minder uit liefde tot die jongeren, die naast je in de kerk zitten of al zo lang niet meer in de samenkomsten van de gemeente aanwezig zijn.
Een tip
Misschien ken je het lied: ‘Zoals ik ben, ‘k heb anders niet…’
Het zou goed zijn dit lied eens te lezen en vooral te zingen. Je treft het aan in de bundel ‘Uit aller mond’, nummer 155. Het is een lied van een gehandicapte, die niet mee kon doen met activiteiten van de kerkelijke gemeente. Hoe zij het allemaal verwerkt heeft en tot dit lied kwam, kun je lezen in een boekje van dr. H. van ’t Veld, die van diverse liederen de achtergrond heeft laten zien. De titel van dit boek is ‘Bekende liederen en hun verhaal’, uitgave van Boekencentrum. Intussen is er een nieuwe, uitgebreide editie ontstaan, uitgegeven door Buijten & Schippeheijn te Amsterdam.
Zo leer je nog eens wat!
Ede
J. Van Amstel
Zoals ik ben, ‘k heb anders niet
Dan ’t offer ook voor mij geschied
En dat U zelf mij roepen liet,
O Lam van God, ik kom, ik kom.
Zoals ik ben, niet meer gewacht
Of ‘k iets vermag in eigen kracht.
Tot U, Die alles hebt volbracht,
O Lam van God, ik kom, ik kom.
Zoals ik ben, ofschoon altijd
In twijfel in opstandigheid,
Van binnen vrees, van buiten strijd,
O Lam van God, ik kom, ik kom.
Zoals ik ben, arm, ziek en blind,
Opdat ‘k in U mijn rijkdom vind
En U mijn wonden weer verbindt,
O Lam van God, ik kom, ik kom.
Zoals ik ben, ontvangt U mij,
Verwelkomt, reinigt, spreekt U vrij.
Daar ik op Uw beloften pleit,
O Lam van God, ik kom, ik kom.
Zoals ik ben – Uw liefde, Heer’,
Wierp elke hinderpaal terneer –
Om slechts te zijn van U, o Heer’,
O Lam van God, ik kom, ik kom.
Opdat in mij Uw liefde blijkt,
Zo hoog, zo diep, zo vol, zo vrij,
Nu hier, straks bij U in Uw rijk,
O Lam van God, ik kom, ik kom.