Geestelijke leiding in de prediking (3)
Doorgaans wordt dit laatste aspect in onze tijd nader aangeduid met de uitdrukking ‘de (persoonlijke) toeëigening van het heil. Een bekende omschrijving zegt dat het hierbij gaat om het werk van de Heilige Geest waardoor een zondig mens deel krijgt en ook deel houdt aan het heil dat door Jezus Christus is verworven. Welke dingen dienen hier in een persoonlijk-geestelijk getoonzette prediking aan de orde te komen? Ik noem enkele facetten. De ‘Drie stukken’
In het begin van de Heidelbergse Catechismus wordt de vraag gesteld: ‘Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zalig leven en sterven moogt?’ Het antwoord luidt: ‘Drie stukken. Ten eerste hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word. Ten derde: hoe ik Gode voor zulk een verlossing zal dankbaar zijn’ (Zond. 1 HC, vr. 2). Het is duidelijk dat het bij deze drie stukken niet alleen maar te doen is om een verdelingsprincipe van de (leer)stof van de catechismus. Het gaat hier ook om drie fundamentele aspecten van het geestelijke leven. We zouden het zo kunnen zeggen: Aan de hand van deze drie momenten in het leven des geloofs zet de catechismus heel de christelijke geloofsleer uiteen. En dat gebeurt met de nadrukkelijke bedoeling om de kinderen van de gemeente tot het geloof en de godzaligheid in te leiden.
Bij de kennis van de drie stukken – ellende, verlossing en dankbaarheid – gaat het dus om de wijze waarop het geloof beleefd wordt. Is hier sprake van een (chronologische) volgorde? Het antwoord is: Neen en ja! Het is niet zo, dat in vraag en antwoord 1 van de catechismus een christen aan het woord is, terwijl het in vraag en antwoord 2 zou gaan om iemand die het (nog) niet is. Het gaat ook in dit laatste antwoord om de belijdenis van een oprecht christen. Bovendien mogen we de volgorde van de ‘stukken’ niet in die zin chronologisch opvatten als zou iemand eerst ‘het stuk’ van de ellende beleven, daarna ‘het stuk’ van de verlossing en tenslotte ‘het stuk’ van de dankbaarheid. Zo laten ‘de stukken’ zich niet van elkaar scheiden. Ook in het leven van iemand die verlost is, speelt de beleving van de ellende een rol (vgl. o.a. Zond. 44, vr. 115).
Toch is er op een bepaalde manier sprake van een volgorde: wie verlost wil worden zal toch ook weten waarvan hij verlost moet worden. Met andere woorden: zonder (enige) kennis van de ellende blijft de verlossing in de lucht hangen. Dit is in wezen de uitleg van Ursinus, de opsteller van de Heidelbergse Catechismus. Deze opvatting vinden we ook vrijwel steeds terug in de verklaringen van en de preken over de catechismus tot in de twintigste eeuw.
De gestalten van het geloof
Volgens de Bijbel is een beslissend speerpunt van de prediking de oproep tot geloof en bekering (zie o.a. Hand. 2:37vv.; 16:31). Een geestelijk getoonzette prediking zal daarom ingaan op de vragen rond het komen tot het geloof én het leven uit het geloof.
Dat betekent onder meer dat men pastoraal leiding wil geven in de vragen van (1) het ware geloof tegenover de schijngestalten van het geloof (vgl. o.a.; Matth. 7: 21vv.; 19:16vv.; (2) Het zwakke geloof tegenover het sterke geloof (vgl. o.a. Mark. 9:24; Matth. 8:10) en (3) het kleingeloof tegenover het vaste vertrouwen (vgl. o.a. Matth. 8 : 26).
Bovendien zal in een dergelijke prediking ruime aandacht geschonken worden aan de strijd en de aanvechtingen van het geloof (1 Tim. 6:12). Juist op dit punt ligt ook een van de wrijfpunten met de evangelische beweging. Daar denkt men sterk vanuit het motief van de overwinning op de zonde. De reformatorisch-calvinistische spiritualiteit legt veel meer nadruk op het aspect van het lijden aan en het strijden tegen de zonde, al ontbreekt het motief van de overwinning op de zonde daar uiteraard niet.
Geroepen tot heilig leven
De laatste opmerkingen houden ook in dat geestelijke leiding in de prediking aandacht zal schenken aan de heiliging van het leven. Hierbij spelen twee centrale motieven een belangrijke rol. In de eerste plaats is de heiliging van de gelovigen een gegeven goed (1 Kor. 1:30) en zijn de goede werken van de gelovigen voor hen door God tevoren toebereid (Ef. 2:10). Tegelijkertijd worden de gelovigen geroepen om vanuit deze genade heilig te leven (1 Petr. 1:14vv.). Juist in dit spanningsveld tussen gave en opgave, tussen belofte en eis zal de prediking heel persoonlijk op vragen willen ingaan en leiding willen geven.
Zekerheid
In de pastorale zorg voor de gemeente komen we nogal eens vragen tegen die te maken hebben met de zekerheid van het geloof. In het licht van Schrift en belijdenis is duidelijk dat het ware geloof bestaat in ‘een stellig weten’ en ‘een vast vertrouwen’ (Zond. 7, vr. 21 HC). Met andere woorden: zekerheid is eigen aan het geloof.
Nu is in de tijd van de vroege gereformeerde orthodoxie en de Nadere Reformatie wel onderscheid gemaakt tussen de zekerheid van het geloof en de zekerheid van (of: in) het gevoel (d.w.z. de vólle innerlijke zekerheid dat ik een kind van God ben). Dat onderscheid is in pastoraal opzicht bruikbaar, mits men de zekerheid van het geloof niet minimaliseert. Dat laatste gebeurt wanneer men suggereert dat het (beginnende) geloof eigenlijk geen zekerheid kent en dat de vastheid in het geloof iets is dat maar weinig kinderen van God in dit leven bereiken. Zekerheid is volgens de Schrift een wezenstrek van het ware geloof, al is daar ook sprake van een groeien in zekerheid en een komen tot volle zekerheid (vgl. o.a. 2 Petr. 1:10; Rom. 8:38; Kol. 2:2; Hebr. 10:22) . Dat hangt samen met het feit dat het geloof steeds weer aangevochten wordt (vgl. o.a. Joh. 16:33; Zond. 52, vr. 127 HC).
In de prediking zal men twijfelende en weifelende gelovigen willen wijzen op de vastheid van Gods beloften in Christus (1 Kor. 1:20). Daar ligt immers de bron en de grond van de zekerheid. Bovendien mag herinnerd worden aan het overtuigende werk van de Heilige Geest (Rom. 8:16v.) en aan de waarde van de vruchten van het genadewerk van God in het leven van de Zijnen. Hierdoor worden zij namelijk van de echtheid en de hechtheid van hun geloof verzekerd (Zond. 32 HC).
Woudenberg
A. Baars