{mosimage}Wie de woorden ‘artikel 12’ roept, loopt grote kans dat er een verwonderd gezicht tegenover hem/haar te zien is. Er wordt diep nagedacht en misschien dat er iemand zegt: zit onze gemeente in financiële problemen dan? Want zo kennen we art. 12 in de samenleving: met betrekking tot de zogenaamde ‘artikel 12 gemeenten’. Dat zijn burgerlijke(!)gemeenten die financieel armlastig zijn en daarom door ‘Den Haag’ stevig aan de leiband worden gezet. In het kerkelijk leven gaat het bij art. 12 echter om predikanten.

Het gebeurt gelukkig zelden, maar zo nu en dan lopen we er in de kerken toch tegenaan: er is reden om op een vergadering van de classis art. 12 van onze kerkorde ter hand te nemen. Dat deze zeldzaamheid gelukkig te noemen is, zult u met mij eens zijn wanneer u de tekst van dit artikel leest. Er staat namelijk o.a.: ‘Een dienaar van het Woord zal, wanneer hij (…) wettig beroepen is, zijn leven lang aan de dienst van de kerken verbonden zijn. Daarom is het hem niet geoorloofd zich tot een andere staat des levens te begeven dan om gewichtige oorzaken, die ter kennis van de classis gebracht zullen worden en door haar beoordeeld dienen te worden’.  En aan dat laatste komt ook nog eens een vertegenwoordiging van de particuliere synode te pas: de zogenaamde deputaten naar art. 49 K.O. . Het kerkverband buigt zich dus in ‘brede’ zin over een dergelijk verzoek. Nu hoeft ons dát niet te verbazen: ook wanneer iemand toegelaten wordt als predikant gebeurt dat via de classis, met bijstand van bovengenoemde deputaten.   Levenslang
Wie geroepen wordt tot het ambt van predikant ontvangt in principe een levenslange roeping. Predikant zijn is geen beroep waarvan men zegt: je doet het een poosje en dan ga je weer eens iets anders doen. Het is een levenslange verbintenis. Joh. Jansen zegt hierover in zijn
Korte Verklaring  van de Kerkenordening, ‘dat de ambtelijke dienst al onze liefde, Joh. 21:15-17; 2 Cor. 5:12, al onze tijd, Joh. 9:4, al onze gewilligheid, 1 Cor. 9:16-17; al onze volharding, 2 Tim. 4:1-6; en onze algehele afzondering tot en toewijding aan het werk der bediening vraagt, Rom. 1:1; Hand. 15:26’ (blz. 54). Vandaar dat een  predikant zijn ambt niet zomaar mag en kan neerleggen om in plaats daarvan een andere beroep uit te gaan oefenen. Het is dan ook van betekenis dat niemand zichzelf predikant maakt. De classis heeft daarbij de kerkelijke sleutel in handen: zij reikt de lastbrief uit waardoor iemand predikant wordt, na gehouden examen. En de classis is het ook die in geval van ernstige omstandigheden iemand het ambt ontneemt (afzetting) of in andere omstandigheden iemand het ambt verlicht: emeritaat, bij het ouder worden of bij langdurige ziekte.

Geen gevangenis
Nu is de bedoeling van deze geestelijke regel natuurlijk niet dat het predikantschap een soort gevangenis wordt, waarin broeders al zuchtend hun werk doen en er zelfs onderdoor zouden gaan, als onze God dat niet zou verhoeden. En daarom hebben de kerken er al vanaf het begin van de Reformatie oog voor gehad dat er uitzonderingen op deze geestelijke regel kunnen zijn. Er laten zich situaties indenken dat het predikantschap voor een bepaalde broeder tot een niet te verantwoorden last wordt, of dat op een andere manier duidelijk wordt dat de Here een andere weg met hem gaat. Dat kan bijv. zijn door een bijzondere levensgeschiedenis die op een ongedachte manier meespeelt en die hem verhindert het werk waartoe hij geroepen is, uit te voeren. Zo is art. 12 K.O. enkele keren door een classis gehanteerd, met verdriet, maar tegelijk met begrip. Met verdriet omdat het altijd verdrietig is wanneer men moet constateren dat iemand vast dreigt te lopen in zijn levensgang die hij in gehoorzaamheid aan zijn Zender gegaan is. Met begrip, omdat niemand tot het onmogelijke gehouden is.

Ook kan het voorkomen dat een predikant in de loop van zijn leven voor een kruispunt komt te staan, waarbij de vraag op hem afkomt: gaat de weg die de Here met mij – en mijn gezin – gaat naadloos verder via het predikantschap of komt er een andere roeping op mij af, die weliswaar niet met het predikantschap kan worden verbonden, maar die toch als persoonlijke roeping opgevolgd moet worden? Dat schrijf ik nu algemeen (abstract) op, zodat het misschien lastig te doorgronden is, maar met een voorbeeld kan het duidelijker worden.

Voorbeelden
Sommige predikanten begeven zich in meer of mindere mate in het politieke leven (zo is het wel gebeurd dat een predikant lid van de gemeenteraad was). Stelt u zich nu voor dat een predikant op een lijst voor de verkiezingen van de Tweede Kamer komt (dat is geen theoretische kwestie, zo laat de praktijk vroeger en nu zien) en deze predikant wordt met voorkeurstemmen gekozen… wat dan? Dat kan een behoorlijke gewetenszaak worden. En stel dat deze predikant aan deze roep (van het volk, maar naar zijn overtuiging ook van de Here) gehoor zou willen geven, kan dat dan als predikant, of is dit een reden om te spreken van een ‘gewichtige oorzaak’ waardoor hij met ere van het ambt ontheven wordt? Wij hebben in onze kerken eertijds ds. C. van der Zaal gehad, die lid van de Tweede Kamer werd; hij had op dat moment de status van emerituspredikant omdat hij eerder al geestelijk verzorger was van de ‘tewerkgestelden in Rijkswerkverschaffing’. De huidige regeling van ‘predikant naar art. 6 K.O.’ kende men zo toen nog niet. Nadien is hij nog hulpprediker in Ulrum en Harlingen geweest, en daarna weer ‘volledig’ gemeentepredikant. Maar de combinatie van (emeritus)predikant en landelijk parlementariër bracht veel kerkelijke pennen in beweging. Zowel de generale synode van 1934 als die van 1937 bogen zich erover en men krijgt stellig de indruk uit lezing van de Acta van die vergaderingen dat men er niet goed raad mee wist. In 1941 staat de kwestie opnieuw op de agenda van de synode, en dan wordt een voorstel uit het Noorden, om de kwestie ‘gezien de gewijzigde omstandigheden, van de agenda af te voeren’ met algemene stemmen aangenomen.

En laten we ‘man en paard’ noemen: onlangs was er een broeder-predikant die duidelijk voor zichzelf een persoonlijke roeping tot werk in het buitenland met een geopende Bijbel in het hart gevoelde. Contacten met deputaatschappen leidden echter niet tot mogelijkheden om daaraan als predikant gehoor te geven. Toch woog hem dit zo zwaar dat hij deze weg wenste te gaan. Een beroep op art. 12 K.O. was toen de aangewezen weg, en zo is het ook gegaan. Men kan zich indenken dat dit moeilijke afwegingen zijn, zowel voor de betrokkene als voor de kerkelijke instanties die ermee te maken hebben. Toch mag dan gezegd worden: de weg van art 12 – in feite een aanvraag van eervolle ontheffing uit het ambt van predikant – mag dan vrijmoedig gegaan worden.

In het volgende artikel zullen nog enkele andere aspecten van deze zaak aan de orde gesteld worden.

Huizen                       
D. Quant


Commentaar

  • Nieuw leven 2024-04-19 17:47:34

    In januari begint het al: het wordt weer langer licht en de sneeuwklokjes gaan bloeien, en even...

  • Post 2024-04-06 07:36:05

    De laatste tijd valt het mee, maar het komt regelmatig voor dat de post wat vertraging heeft....

  • Lijdenstijd 2024-03-23 18:53:26

    Met de lijdenstijd lijkt onze samenleving niet uit de voeten te kunnen. Hoe anders is dat met...

  • Leipzig en Navalny 2024-03-07 19:01:01

    Vorige week waren mijn vrouw en ik een paar dagen in het voormalige Oost-Duitsland op bezoek bij...