Kenmerkend voor een christen is gehoorzaamheid aan God. Daarvoor is bekendheid met zijn wil nodig. Zonder kennis is gehoorzaamheid onmogelijk. Zoeken naar inzicht in Gods wil is niet altijd gemakkelijk. Vaak is dit een proces van wikken en wegen. Ook het Oude Testament speelt daarin een rol. Maar welke?
Een belangrijke bron van kennis voor een christen is het Nieuwe Testament. Daarin vinden we onderwijs van Jezus aan zijn discipelen en aanwijzingen van de apostelen aan gemeenten en individuele christenen. De betekenis van het Nieuwe Testament voor de kerk van vandaag is zonder meer duidelijk.
Daarnaast bevat de Bijbel het Oude Testament. Daarin staat de weg getekend die God met het oude Israël is gegaan. Heeft die weg ook voor ons betekenis? Wat is de waarde van het Oude Testament in ons zoeken naar een goed leven in overeenstemming met Gods wil? Daarbij kunnen we denken aan de geboden die God door middel van Mozes aan Israël heeft gegeven, maar ook aan historische, profetische en dichterlijke boeken van het Oude Testament.
Nieuwtestamentisch getuigenis
Belangrijk is wat de Bijbel zelf daarover zegt. Daarover kunnen we lezen in het Nieuwe Testament. De evangeliën vermelden hoe de Here Jezus aankeek tegen de wet. Hij heeft haar vervuld. Daarmee is onder meer bedoeld dat Hij oudtestamentische geboden heeft aangescherpt. De stellingen uit zijn Bergrede geven daarvan getuigenis. Jezus waarschuwt volgens het evangelie van Matteüs meer dan eens voor wetteloosheid.
Verder lezen we in het Nieuwe Testament hoe de apostelen zijn omgegaan met oudtestamentische geboden. Hun manier van omgaan is voor ons een leidraad. We zien dat het Oude Testament gezag had voor hen. In zijn tweede brief aan Timoteüs schrijft Paulus over het nut van de Schrift. Met de Schrift bedoelt hij de boeken van de oude bedeling die in zijn tijd bekend waren. Hij zegt dan dat de hele Schrift door de Heilige Geest is ingegeven. Ze is daarom van onschatbare waarde. Ze bewijst haar nut in het verbeteren en corrigeren van het doen en laten van wie gelooft (2 Tim. 3, 16-17). Haar gezag is met haar goddelijke oorsprong gegeven.
De apostelen willen vasthouden aan geboden en voorschriften uit de oude bedeling. Ze grijpen daarop terug. Paulus noemt in een van zijn brieven het verbod op wraakneming. Een ander voorschrift is dat een zaak op het getuigenis van twee of drie personen vaststaat. Beide voorschriften gaan terug op het bijbelboek Deuteronomium. Wat Paulus in het eerste hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen opmerkt over de goddeloze leefwijze van heel de wereld, sluit aan bij woorden uit Leviticus. Deze voorbeelden kunnen met vele andere worden uitgebreid.
Verder is de vergadering van belang die de apostelen in Jeruzalem hebben gehouden. Zij hebben daar afgesproken dat christenen uit de heidenen zich moeten onthouden van wat aan afgoden is geofferd. Ze mogen zich evenmin inlaten met ontucht. Ook dienen ze zich te onthouden van vlees waar het bloed nog in zit en van bloed zelf (Hand. 15, 20). Het is geen vraag of oudtestamentische geboden gezag hebben. Volgens het Nieuwe Testament staat dat antwoord vast. Een andere vraag is hoe dat gezag in een andere tijd werkzaam kan zijn.
Doorgaande lijn
Teksten uit de Bijbel hebben niet allemaal hetzelfde gewicht. Het ene gebod weegt zwaarder dan het andere. Er is verschil tussen Oude en Nieuwe Testament. Aan dat verschil mogen we niet voorbijgaan. Veel oudtestamentische geboden hebben betrekking op de offerdienst, terwijl die dienst voor ons niet meer geldt.
Toch is de Bijbel een eenheid. Hij tekent een doorgaande lijn van het handelen van God met zijn volk en deze wereld. De geschiedenis van verlossing is met Abram begonnen en via het werk van Christus in kruisiging en opstanding verdergegaan met het werk van de Heilige Geest. De Geest trekt de lijn door naar de laatste dag. Hij werkt aan de uitbreiding van het koninkrijk van God, dat in Christus is gekomen en zal komen. Met de terugkomst van Christus zal dit koninkrijk voor iedereen zichtbaar worden en in heerlijkheid doorbreken. Beide testamenten vormen één verhaal over Gods redding van een in zichzelf verloren wereld.
Deze doorgaande lijn is sterker dan de verschillen tussen de beide testamenten. De God van het Nieuwe Testament is geen andere dan die van het Oude Testament. Zijn belofte is in beide delen gelijk. Deze belofte luidt: 'Ik zal uw God zijn en u zult mijn volk zijn'. Niet alleen de nieuwtestamentische geschriften spreken over Christus, ook de oudtestamentische geschriften doen dat (Joh. 5, 39). De Bijbel kunnen we vergelijken met een mensenleven. Je maakt als mens heel verschillende fasen mee. Soms kun je die fasen moeilijk met elkaar vergelijken. Denk aan het verschil tussen de fasen die een en dezelfde persoon doormaakt als baby, jongere, volwassene en oude van dagen. Toch is de eenheid tussen deze leeftijdsfasen groter dan het verschil. Het gaat om een en dezelfde persoon. Zo is het ook met de Bijbel. De eenheid tussen de beide testamenten legt een groter gewicht in de schaal dan hun verscheidenheid. De Schrift kan niet gebroken worden (Joh. 10, 35). Wat God heeft gezegd tegen Israël raakt ook ons. Wat Hij gedaan heeft met Abraham en de zijnen, is een deel van het verhaal van onze redding.
Blijvend gezag
De eenheid van de Schrift kunnen we ook op een andere manier benaderen. In beide testamenten heeft God zijn geboden gegeven op grond van zijn genade en liefde. Wat betreft het Nieuwe Testament denken we aan zijn genade en liefde in Christus. Maar ook wat betreft het Oude Testament zijn de geboden gefundeerd op zijn genade en liefde. De aanhef van de Tien Geboden is daarvan een voorbeeld. Deze spreekt over de bevrijding van Israël uit de Egyptische slavernij. God heeft zijn volk bevrijd. Pas na deze aanhef worden de geboden genoemd. Daaruit blijkt dat zijn heilige voorschriften niet leiden tot bevrijding, maar vrucht zijn van bevrijding. Via zijn geboden wil Hij zijn volk bewaren. Ze bieden bescherming tegen de slavernij van afgodendienst. Ze zijn het hek om zijn tuin zodat zijn kinderen niet in gevaar komen.
En er is meer. Oudtestamentische geboden bevatten meer dan alleen aanwijzingen voor het volk Israël dat toen en daar leefde. Geboden gaan terug op wat de HERE God in ieder geval goed acht voor mensen. Ze bevatten aanwijzingen voor leven en samenleven. Elementen uit de geboden van het Oude Testament gaan terug op wat God in zijn scheppingswerk goed heeft gedacht voor het mens-zijn. Dat heeft Hij willen vasthouden toen Hij Abram riep en een verbond sloot bij de Sinaï. Wat goed voor mensen is, heeft Hij in onze tijd niet plotseling veranderd. Daar is een doorgaande lijn in, vanaf de schepping via de geschiedenis van Israël naar de geschiedenis van de gemeente van het Nieuwe Testament.
God wilde dat Israël een heilig volk zou zijn, een model en licht voor andere volken. Ook de wet die God aan Israël heeft gegeven, heeft daarin een plaats. Zonder twijfel was die wet voor Israël bedoeld. Maar dat wil niet zeggen dat ze geen betekenis zou hebben voor andere volkeren. Ze heeft stellig voor hen betekenis. God heeft zijn wet aan Israël gegeven zodat Israël een licht kon zijn voor de volkeren. Het volk moest licht verspreiden via gehoorzaamheid aan die geboden. Op die wijze zou het volk aan God de eer geven die Hem toekomt en zijn vertrouwen op Hem kenbaar maken. Dat licht van zijn geboden straalt ook in de nieuwe bedeling door. Hoe wij daarmee moeten omgaan, zien we in een volgend artikel.
Feanwâlden
D. J. Steensma