Hij die gelooft, haast niet Jesaja 28:16b
De bovenstaande Bijbeltekst wordt heel vaak gebruikt. Soms verdedigt iemand zijn eigen traagheid ermee of hij verontschuldigt de traagheid van iemand anders. Soms wordt er ook mee tot uitdrukking gebracht dat een gelovige die een spannende tijd meemaakt, er goed aan doet de uitslag geduldig af te wachten.
Het is in het Nederlands zelfs tot een spreekwoord geworden. Dat luidt zo: Zij die geloven, haasten niet. Het woordenboek verwijst daarbij naar Jesaja 28:16 en geeft als betekenis: de gelovige wacht geduldig af.
Is dat de betekenis van de Bijbeltekst? Om het antwoord op die vraag te zoeken, begin ik met de tekst uit een aantal vertalingen te citeren.
• Wie gelooft, die zal niet haasten (Statenvertaling).
• Wie gelooft, hoeft niet te vrezen (Willibrordvertaling).
• Wie gelooft, weet van geen wijken (Groot Nieuws Bijbel)
• Wie gelooft, zal zich niet weghaasten (Herziene Statenvertaling)
• Wie daarop vaststaat en vertrouwt, haast zich niet weg (Naardense Bijbel)
• Wie zijn vertrouwen daarop grondvest, hoeft geen andere toevlucht te zoeken (Nieuwe Bijbelvertaling) .
In het NT wordt deze tekst geciteerd door Paulus in Romeinen 9:33 en door Petrus in 1 Petrus 2:6. Beiden geven het citaat weer vanuit de Septuaginta, de Griekse vertaling van het OT: Wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. In die lijn vertaalt de Leidse vertaling Jesaja 28:16 zo: wie vertrouwt, zal niet beschaamd worden.
Door de Septuaginta en de meeste Nederlandse vertalingen wordt al duidelijk dat Jesaja wat anders bedoelt dan wat er op grond van de SV en de NBG in het gewone (kerkelijke) spraak-gebruik van gemaakt wordt.
Deze conclusie maakt nieuwsgierig naar de bedoeling van Jesaja met deze woorden.
Het is verleidelijk aandacht te geven aan heel Jesaja 28:7-22, een bijzondere en spannende profetie. Ik zal me echter beperken tot het punt waarom het gaat.
Jesaja laat het tweestammenrijk Juda een dringende waarschuwing horen. De leiders moeten vanwege de bedreiging van de vijand Assyrië geen verbond sluiten met Egypte. Want ook dat is een vijand van het volk van God. Door een verbond met Egypte komt het volk van de regen in de drup.
In dat verband doet Jesaja een appel op Gods volk om alleen op de HERE te vertrouwen. Daarbij wijst Jesaja er met grote nadruk op dat de HERE in Sion een steen ten grondslag heeft gelegd, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag. Of moet worden vertaald dat de HERE zijn Steen ten grondslag zal leggen?
Zo gaan Paulus en Petrus met deze tekst om. Zij betrekken deze profetie op Christus. In hun voetspoor heeft de christelijke kerk dat ook altijd gedaan.
Het is moeilijk uit te maken of het gaat over iets wat God deed of zal doen. Maar laten we het ons niet onnodig moeilijk maken. Het gaat over de HERE. Hij deed het en zal het doen. Hij sloot zijn verbond met Abraham en Israël. De rijkdom ervan kwam openbaar op de Sion, in de tempel. Hij openbaarde de rijkdom voller in de komst van Christus. Hij zal de rijkdom ten volle openbaren als de dag van de Here komt.
Vanwege de HERE kon Jesaja tegen Juda zeggen dat zij hun heil niet moesten verwachten van de een of andere bondgenoot, maar alleen van de HERE. Met die zogenaamde bondgeno-ten zouden ze bedrogen uitkomen. Dat zou niet gebeuren als zij op de HERE hun God zouden vertrouwen.
Wie vertrouwt, komt niet bedrogen uit. Zo zou je daarom de tekst kunnen weergeven. Of zo-als het bij Paulus en Petrus staat, in navolging van de Septuaginta: wie (in Hem) gelooft, zal niet beschaamd worden.
Vanuit deze ontdekking kijken we nog even naar de andere vertalingen. Waarom is deze tekst in de Nieuwe Bijbelvertaling zoveel langer? Dat is vanuit de behoefte om zo duidelijk moge-lijk te zijn, waarbij naast vertaling ook interpretatie wordt gegeven. Dat gebeurt in de eerste helft van de tekst met de woorden: wie zijn vertrouwen daarop grondvest …De toevoeging ‘daarop grondvest’ is ter zake. Jesaja geeft hier niet een algemene uitspraak over geloven. Hij doet een oproep te vertrouwen op de Hoeksteen. Om daarop zijn vertrouwen te grondvesten. In diezelfde lijn vertaalt de Naardense Bijbel zo: wie daarop vaststaat en vertrouwt, haast zich niet weg!
Minder ter zake is de vertaling van de tweede helft van dit vers in de NBV. Het is niet juist hier het werkwoord ‘hoeven’ te gebruiken. Daarmee wordt immers gezegd dat zij geen andere toevlucht moeten of behoren te zoeken. De profeet zegt het stelliger. Wie (op de HERE) ver-trouwt, zoekt geen andere toevlucht. Jesaja zegt niet dat wie gelooft niet hoeft te vrezen (zo WV). Wie gelooft, kent geen vrees. Die weet van geen wijken (GNB).
Geen andere toevlucht zoeken, niet vrezen en niet van wijken weten zijn goede maar vrije weergaven van wat Jesaja zegt.
Want hij heeft het over (niet) haasten. Hij gebruikt het werkwoord haasten in de zin van weg-haasten. Wie gelooft, haast zich niet weg (zie NB en HSV). Die haast zich niet naar Egypte. Want hij vertrouwt op de HERE alleen.
Het gaat in deze tekst dus niet om geduldig afwachten, laat staan over traagheid. Het gaat om vertrouwen waardoor men nergens anders hulp zoekt dan bij God alleen. Het gaat om een standvastig geloof in de HERE. We mogen dit profetisch woord met Petrus toepassen op Jezus Christus die de uitverkoren en kostbare Hoeksteen is. Wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.
Amersfoort
D. Visser