Met een groep van dertig personen gingen we naar Bolivia, jaren geleden. Een schooltje bouwen, kinderclub doen, dat soort dingen. De deelnemers kwamen uit alle delen van (kerkelijk) Nederland. Ieder met zijn of haar eigen achtergrond, ideeën en manieren. Genoeg aanleiding voor boeiende gesprekken binnen zo’n groep.
Een delegatie van de groep, uit Krimpen aan de Lek of uit Alphen aan de Rijn of zo, zou een aantal naaimachines namens hun kerk schenken aan een lokale vrouwenbeweging in Bolivia. Zo’n vrouwenbeweging, dat was niet zomaar wat, dat bleek al gauw. Dat waren stoere vrouwen met een duidelijk beeld van de wereld om hen heen, met een duidelijke mening over de kost verdienen, een eigen mening over de rolverdeling man-vrouw. Geen dames om ruzie mee te krijgen.
Zo’n gift van naaimachines was een mogelijkheid voor hen om zelf (nog meer) in hun inkomen te voorzien. Heel belangrijk dus. En zo’n overdracht, dat ging niet zomaar vanzelf. Dat werd formeel vorm gegeven, op een warme avond, in een grote tuin. Onze groep van dertig personen was daar uiteraard bij, de Stoere Vrouwenbeweging uiteraard, de tolk en nog een aantal belangrijke personen. Na de nodige toespraken, uitleg over de Boliviaanse geschiedenis, het belang en succes van vrouwenbewegingen in het algemeen en die van Bolivia in het bijzonder, werd onze groep in de gelegenheid gesteld vragen te stellen.
Het werd stil. De mensen uit onze groep zaten min of meer verveeld en slaperig van de warmte om zich heen te gapen. Omdat niemand reageerde en ik dat wel sneu vond, meende ik iets te moeten zeggen. De tolk vertaalde.
Ik zei dat ik in Nederland negen zussen heb en me daardoor prima thuis voelde bij deze groep dappere dames, en dat ik begreep dat ze belangrijk werk deden en dat ik daar blij van werd. Zoiets. Al tijdens het vertalen in het Spaans schuifelde onze groep wat onrustig over de betonnen vloer van het terras. ‘Slijmbal,’ mompelde iemand. De strenge, granieten gezichten van de Boliviaanse dames braken echter open tijdens het vertalen, en ze knikten me vriendelijk toe. Met een glimlachje keek ik onze kring rond; ik had iets moois gezegd en de harten van vele vrouwen gewonnen. Wie doet me dat na? Niemand.
De formaliteiten liepen ten einde. Er werd (harde!) muziek aangezet, er moest gedanst worden. Nu is dansen niet één van mijn sterkste kanten. In het verre verleden heb ik ooit tien danslessen gehad. Het waren tien teveel. In ieder geval, de dames in Bolivia wilden dansen en ze sleepten ons er met de haren bij. Geen ontkomen aan. Eén reisgenoot (uit Hoogeveen nog wel) wist een choquerende houding aan te nemen en vol te houden waardoor de dames hem echt niet durfden te banaderen, maar alle andere kerels moesten er aan geloven. En ik – ik was natuurlijk al opgevallen met mijn complimentjes – ik kon er helemaal niet onderuit. Voortaan zou ik mijn waffel houden bij zo’n gelegenheid.
Jan Ties Sikkema, Hoogeveen