Tegen alle verdriet, vergankelijkheid en verschrikkingen in belijdt de kerk een werkelijkheid waarop niets valt aan te merken. Deze werkelijkheid is zoals de Schepper haar in het begin bedoelde en waarin zijn grootheid in volle glorie en schitterende luister tot uitdrukking komt: wat niemand ooit heeft gezien, waarvan niemand ooit heeft gehoord, en waarvan niemand zich ooit een voorstelling heeft kunnen maken.
God belooft dit leven aan degenen die bij Hem horen. Jezus vertelde zijn discipelen daarover: eeuwig leven bestaat in het kennen van de enige waarachtige God. Wie de Almachtige kent zoals Hij gekend wil zijn, deelt in het eeuwige leven.
Dit kennen is een kennen van het hart. Wie God zo kent, kan noch wil zonder Hem leven. Hij verlangt naar Hem, zoals een hert dorst naar water. Hij voelt zich veilig bij Hem, gaat steeds weer naar Hem toe, zowel in vreugdevolle momenten als in situaties van verdriet. Deze levenskennis die bewerkt en versterkt wordt door de Geest, is eeuwig leven.
Kennis
Ware kennis van de Vader is tegelijkertijd kennis van de Zoon. Wat is deze kennis anders dan geloven in Christus met heel je hart, en Hem vertrouwen met heel je ziel? Wie gelooft, deelt nu al in het eeuwige leven (Joh.3,36). Zijn zonden zijn vergeven. De relatie met de Vader is hersteld. Er is geen veroordeling op de dag van het laatste oordeel. Nu reeds is er vrijspraak en rechtvaardiging. Wie gelooft ziet uit naar de heerlijkheid die eens in volheid openbaar zal worden. Hij ervaart daarvan in het hier en nu al het een en ander. De troost van de belijdenis van het eeuwige leven is: het begin van de eeuwige vreugde voelen in je hart (HC, Zondag 22, v/a 58).
Een begin dus. Niet meer dan een begin. Het eeuwige leven is in dit aardse bestaan nog verborgen. Soms is er nauwelijks iets van zichtbaar. Soms lijkt heel de zichtbare werkelijkheid te strijden met de belijdenis van het eeuwige leven. Over het aardse bestaan ligt een dikke laag gebrokenheid en beperking, verdriet en zonde.
Toch zal er een tijd komen dat wie gelooft de nieuwe werkelijkheid in volle glorie ziet en ervaart.
Daar zal dan geen zonde zijn. Zelfs is het zo dat niemand dan nog wenst in te gaan tegen het woord van God. Niemand kan daar zonde doen. De liefde jegens God is volmaakt.
Bovendien zullen de gevolgen van de zonde voorbij zijn. De dood is definitief verleden tijd. Daar is ook geen rouw meer, geen geklaag (Op.21,4). Niemand heeft daar een beperking in zijn functioneren, noch lichamelijk noch psychisch. Niemand is kwetsbaar of broos. Alles is nieuw (Op.21,5).
God heeft zijn schepping dan tot haar doel gebracht. Het werk van zijn handen waarmee Hij eens begonnen was, is tot volle ontplooiing gekomen. Wie gelooft, wacht op het moment van onthulling. Het geheim wordt bekendgemaakt.
Verandering
Ook al maakt God alles nieuw, toch begint Hij niet van voren af aan. De gelovige blijft in het toekomstige eeuwige leven wie hij daarvoor was, met een eigen naam. God doet het mens-zijn, het werk van zijn handen, niet weg.
Tegelijkertijd is er wel een verandering. Elk kind van God wordt wie hij niet was: een mens die niet kan zondigen. Dat zal de werkelijkheid zijn: niet-kunnen-zondigen, en: deelgenoot-worden aan de goddelijke natuur (2Pet.1,4). Wie nu deel heeft aan Christus, heeft na het leven op aarde ten volle deel aan Hem. De goddelijke natuur zal dan zijn menselijke natuur doorlichten.
Wat dat zal zijn wordt iets duidelijker als we kijken naar Christus, die als eerste het eeuwige leven is binnengegaan. Als eersteling, dus: door de dood heen. Zoals een graankorrel eerst moet sterven om vrucht te kunnen voortbrengen. Na zijn opstanding toonde Jezus zijn discipelen zijn handen en zijn voeten, met de wonden daarin. De opgestane is dezelfde als de grote profeet uit Nazareth. Toch was zijn opstanding geen gewone terugkeer naar het leven dat Hij daarvoor leefde. Hij was overgegaan naar het nieuwe leven bij zijn Vader.
Zoals Hij tegen Maria zei: 'Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.' Hij was dezelfde, en toch ook weer anders. Omdat Hij door de dood was heengegaan. Zo zullen ook de zijnen na hun sterven en bij de opstanding uit de doden opstaan in een nieuw leven.
Welvaart
In het eeuwige leven is het verbond tussen God en mens hersteld. De band tussen Schepper en schepsel is dan zoals deze in het begin was bedoeld. Bovendien zullen mensen dan in volmaakte verbondenheid met elkaar leven. Johannes tekent die toekomst met het beeld van een stad, de plaats waar mensen samenleven. Eens zal die samenleving een vorm ontvangen die volkomen gaaf is: het nieuwe Jeruzalem (Op.21,10-27). Alles wat God gemaakt heeft, zal dan tot ontplooiing zijn gekomen.
De koningen van de aarde zullen hun welvaart in de stad brengen. Nergens kunnen we een grotere rijkdom en welvaart vinden dan in het nieuwe Jeruzalem. Daar is een volkomen zaligheid. Nooit heeft iemand iets dergelijks gezien. Nooit heeft iemand daarover gehoord. Nooit heeft een mens dat kunnen bedenken. Maar daarin komt het mens-zijn tot zijn bestemming en ontvangt God volmaakt de eer die Hem toekomt.
U, Vader, U zij lof op een verhoogde toon!
Lof en aanbidding zij uw eengeboren Zoon.
Lof zij uw Geest, die ons ten Trooster is gegeven,
ons in de waarheid leidt, de weg van eeuwig leven.
U looft uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde;
U looft wat loven kan, in hemel en op aarde!
D. J. Steensma, Feanwâlden