Onthouding huwelijkse omgang
In het oude Israël kon een huwelijk worden verbroken als een van de echtgenoten de zorg voor kleding of voedsel verwaarloosde. Daarover – zo zagen we in het eerste artikel – was in de tijd van Jezus geen enkele discussie.
Mozes spreekt naast deze twee zaken (kleding en voedsel) in Exodus 21, 10-11, ook nog een derde zaak, namelijk de echtelijke gemeenschap. Een man mag zijn vrouw de huwelijkse omgang niet onthouden als hij naast haar een andere vrouw zou nemen.
Frequentie
In de genoemde tekst staat een woord dat alleen hier in het Oude Testament voorkomt. Sommigen menen dat dit woord verwijst naar (haar) olie of zalving. Als dat daadwerkelijk het geval zou zijn, zou deze tekst overeenstemmen met teksten uit andere culturen in het oude Nabije Oosten. Dat was een bekende drieslag voedsel, kleding en zalfolie. De woorden drukken uit waarop een vrouw in haar huwelijk recht heeft. Maar ook dan betekent 'olie' waarschijnlijk niets anders dan de huwelijkse omgang.
Joodse geschriften uit de tijd van Jezus schrijven over de aard van huwelijksverwaarlozing, en dan vooral over onthouding van echtelijke gemeenschap. Joodse geleerden debatteerden bijvoorbeeld over de duur van een periode van seksuele onthouding en het minimum aantal keren dat een man omgang zou moeten hebben met zijn vrouw. De rabbijnen bepaalden dat dit aantal afhing van het werk dat de man deed, en de tijdsperiode waarin hij vanwege zijn werk niet thuis kon zijn. De plicht tot omgang zou voor een ezeldrijver een keer per week zijn, voor een kameeldrijver een keer per maand en voor een zeeman een keer in de zes maanden.
Prijs
Zij die geen werk hadden, waren verplicht tot een dagelijkse omgang. Arbeiders mochten zich slechts voor de tijd van een week de echtelijke omgang ontzeggen. De rabbi's gaven zichzelf wat meer 'vrijheid'. Omdat zij de wet van God bestudeerden mochten zij zich gedurende dertig dagen onthouden, ook als de wederhelft het daarmee niet eens was.
Als iemand echter zijn echtelijke plicht verzaakte, was dit op zichzelf nog geen reden tot scheiding. Eerst kwam de klacht. Een vrouw kon zich daarover beklagen: dít is toch geen huwelijk? De man werd dan vermaand. Hielp dit niet, dan kon de rechter een gepaste straf opleggen, bijvoorbeeld een verhoging van het bedrag dat de man moest betalen als hij van zijn vrouw af wilde. De prijs voor een scheiding zou daarmee duurder worden. Elke dag dat de man in gebreke bleef, kon die prijs omhoog gaan. Het boetebedrag moest ervoor zorgen dat de onwillige zijn leven beterde.
Zou een vrouw in gebreke blijven bij de vervulling van haar echtelijke plicht, dan kon de rechter haar een verlaging van het bedrag dat ze bij een scheiding meekreeg, opleggen. Bij volharding zou dit stapsgewijs verder gaan. Dan kon zij op de duur door haar man worden weggestuurd, zonder dat hij haar iets hoefde mee te geven.
Wreedheid
Ook uitingen van wreedheid en vernedering van de kant van de man ten opzichte van zijn vrouw vielen onder deze vorm van verwaarlozing. Hardvochtig is de man die zijn vrouw bepaald voedsel verbiedt, haar het gebruik van make-up ontzegt, of haar huisarrest oplegt zodat ze niet naar het huis van haar vader kan gaan of naar een feestmaaltijd. Wreed is ook de man die een eed van zijn vrouw blokkeert of haar dwingt tot het afleggen van een bepaalde eed. Een lichamelijke bestraffing wilden de rabbijnen nog wel toestaan in een huwelijk, maar een onnodig wrede bestraffing niet.
De rabbijnen hielden er echter ook rekening mee dat een vrouw wreed kon zijn: ze kon haar man stiekem onrein voedsel voorzetten. Of omgang met hem hebben terwijl ze ongesteld was. Ze zou hem ook kunnen vernederen en te schande maken als ze in het openbaar borstvoeding gaf, of kleding zou spinnen, of zou eten en drinken, met ongedekt hoofd over straat zou gaan, of voor het Pascha de woning niet zou hebben gezuiverd van oud zuurdeeg.
Als andere minpunten werden genoemd: het niet-nakomen van een eed, het respectloos behandelen van schoonouders, en thuis luidruchtig over vertrouwelijke zaken praten zodat buren daarvan getuige zijn. Al deze zaken konden voor een man dienen als grond voor verstoting. Hij hoefde zijn vrouw dan niets mee te geven bij verstoting.
Paulus sloot waarschijnlijk daarbij aan toen hij schreef dat een man zijn vrouw moet geven wat haar toekomt, evenals een vrouw haar man. Als zij zich wel van omgang zouden willen onthouden, moest dat gebeuren voor een beperkte tijd met het doel zich aan het gebed te wijden. Beiden zouden daarmee moeten instemmen (1Kor.7,1-9). Anders dan in de rabbijnse traditie trad Paulus niet in detail. (wordt vervolgd)
D.J. Steensma, Feanwâlden
Zie ook mijn Echtscheiding, een exegetisch-ethische evaluatie, dat vorig jaar is uitgekomen bij Buijten & Schipperheijn in Amsterdam (ISBN 978 90 5881 896 6).