Het grootste deel van de Synode van Dordrecht stond in het teken van het geschil met de remonstranten. Maar de agenda vermeldde ook andere belangrijke zaken. Er werd eveneens gesproken over de noodzaak van goede catechese en catechismusprediking, over de kerkorde en de betekenis van de belijdenisgeschriften. Maar zoals bekend hebben we aan de Dordtse synode nog een andere erfenis te danken: de Statenvertaling.
De noodzaak van een nieuwe Bijbelvertaling was door voorzitter Bogerman in een van de eerste zittingen van de synode al nadrukkelijk bepleit. Hij stelde dat de Nederlanden er qua Bijbelvertaling slechter aan toe waren dan het buitenland, omdat er nog geen vertaling was die rechtstreeks gebaseerd was op de grondtekst. In Duitsland had men de Lutherbijbel en in Engeland de King James Bible. In Nederland kende men slechts gedeeltelijke uitgaven van de Bijbel of vertalingen van vertalingen, zoals de Delftse bijbel, de Liesveldtbijbel en de Deux-Aes bijbel, die het meest gebruikt werd.
Grondtekst
De synode besloot op 21 november 1618 eenparig om opnieuw en dus bij de grondtekst te beginnen en een aantal bekwame vertalers te benoemen. Zij kregen een helder uitgangspunt mee: tenzij de duidelijkheid van de tekst of het Nederlands taaleigen daaronder zou lijden, moesten de vertalers de oorspronkelijke tekst zoveel mogelijk eerbiedigen; Hebreeuwse en Griekse leenwoorden waren toegestaan, zo nodig moest de letterlijke vertaling in de kantlijn vermeld worden. Dit uitgangspunt maakte dat het vertaalwerk meer bron gericht dan doel gericht verricht werd, dat wil zeggen dat het oorspronkelijke taaleigen voorrang kreeg boven de vraag of de lezer de tekst wel zou begrijpen. Vandaar ook de noodzaak van verklarende toevoegingen en kanttekeningen, die overigens kort en bondig gehouden moesten worden.
Over sommige punten werd lang gesteggeld. Allereerst over de vraag of de apocriefe boeken nu wel of niet opgenomen moesten worden. Gomarus was er fel op tegen, evenals de afgevaardigden uit Genève. Ze vonden dat deze bijbelboeken allerlei fabels en fantasieën bevatten die men niet als canoniek kon beschouwen. Andere buitenlandse afgevaardigden benadrukten juist het nut van deze boeken als 'goede voorbeelden voor levensstijl en gedrag' en wezen erop dat omringende gereformeerde landen ze wel hadden opgenomen. De synode besloot ze op te nemen, zij het achterin, met een waarschuwing vooraf en een aparte paginering. Zo was het onderscheid met de andere boeken duidelijk.
Spelling
Een tweede lastig punt dat men vooraf wilde beslissen was de vraag welke aanspreekvorm men zou hanteren voor God: het inmiddels wat ouderwetse en Duits aandoende 'Du' of het modernere 'Ghij'? Aan de discussie valt af te lezen dat er in Nederland op dat moment nog geen eenheid in de taal bestond. Zo waren de Friezen voor 'Du', de Hollanders, Zeeuwen en Utrechters echter voor 'Ghij'. Er werd zo wijdlopig over dit punt gesproken dat bezoekers die binnenliepen om de vergadering eens te zien en mee te maken erom gniffelden. Omdat het 'ghij' ook in het algemeen spraakgebruik steeds meer in zwang kwam, besloot de synode uiteindelijk deze moderne ontwikkeling te volgen en het traditionele 'du' los te laten.
Na nog wat afspraken vooraf werden er vervolgens zes predikanten tot vertaler benoemd, drie voor het Oude en drie voor het Nieuwe Testament. Voor elke vertaler werd meteen ook een plaatsvervanger aangewezen, wat bepaald niet overbodig bleek. Omdat het project uiteindelijk pas in 1625 van start kon gaan en twaalf jaar duurde, stierven drie van de zes predikanten voordat de vertaling in 1637 klaar was. Dat gold ook voor Bogerman, die bij de vertaling van het Oude Testament betrokken was. Toen de vertaling klaar was, zou hij samen met de predikanten Waleus en Hommius op 17 september 1637 het eerste gedrukte exemplaar, gehuld in paars fluweel, met goud op snee en zilveren sloten, aanbieden aan de Staten-Generaal. Zes dagen voor het zover was overleed hij echter. Hij kon nog wel een plaatsvervanger aanwijzen: ds. Andreas Rivetus, predikant in Den Haag. Omdat ds. Waleus van de drie mannen de oudste was, mocht hij bij de aanbieding een korte toespraak houden.
Monument
Daarmee was de Statenvertaling een feit. Het hele project had de Staten-Generaal zo’n 75.000 gulden gekost, voor die tijd een astronomisch bedrag. De originele stukken werden zorgvuldig opgeborgen in een grote houten kist in Leiden, tegenwoordig opgenomen in de collectie van Museum Het Catharijneconvent te Utrecht.
De Statenvertaling heeft niet alleen kerk en theologie, maar ook de taalvorming in Nederland beïnvloed. Verschillende uitdrukkingen zijn aan deze vertaling ontleend, zoals 'in goede aarde vallen', 'in zak en as zitten', 'met de mantel der liefde bedekken' of 'de zondebok zijn'. En laten we ook de uitdrukkingen met de beroemde tweede naamval niet vergeten: 'de berg Uwer heiligheid', 'wegen der duisternis' en 'God der goden'. Een manier van zeggen die we soms nog overnemen bij iets heel bijzonders, zoals 'de tocht der tochten'. Vanwege haar blijvende betekenis wordt de Statenvertaling dan ook wel een monument genoemd dat duurzamer is dan metaal.
Penning
De synode werd gesloten op 29 mei 1619. Daarbij waren alleen de Nederlandse afgevaardigden nog aanwezig. De buitenlandse genodigden waren na de bespreking van de remonstrantse kwestie huiswaarts gegaan. Zij hadden als afscheidscadeau een gouden herinneringspenning gekregen met daarop een afbeelding van de synode en de Latijnse randtekst Religione asserta, 'de godsdienst bevestigd'. Aan de keerzijde was de berg Sion afgebeeld met als randtekst Psalm 125, 1.
Op de 29e mei liepen de synodeleden plechtig naar de Grote Kerk, waar ds. Lydius een preek hield over Jesaja 12, 1-3. Daarna wisselden magistraat en synode wederzijdse dankbetuigingen uit. Bogerman richtte zich nog één keer tot de synodeleden en vroeg vergeving voor de tekortkomingen die hij in zijn voorzitterschap had getoond. Daarna werd de synode, in de 180e zitting, officieel gesloten. De Nederlandse synodeleden kregen ook een penning, zij het niet een gouden maar een zilveren exemplaar.
Christa Boerke, Apeldoorn
Mw. drs. C.T. Boerke is docent (Nederlandse) kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn.