In het vorige artikel hebben we stilgestaan bij de openbaring van God op Sinaï. God gaf daar aan Mozes zijn Thora, zoals een componist aan een dirigent de geschreven partituur van een muziekstuk geeft. Tegelijk gaf God aan Mozes opdracht om het volk Israël uitleg van Zijn Woord te geven, zoals een dirigent mondeling aan het orkest doorgeeft hoe de compositie uitgevoerd moet worden.
Mozes heeft zo de uitlegtraditie, neergelegd in de Talmoed, in gang gezet. Op die manier heeft Israël geleerd zich Gods Woord eigen te maken en in praktijk te brengen. Het leerde in Gods wegen te wandelen. Echter, het leren leven naar Gods wil heeft in de loop der eeuwen een ontwikkeling doorgemaakt.
Partituurstudie
Vóór de Babylonische ballingschap droeg de religie in Israël een sterk cultisch karakter. De viering in tabernakel en tempel stempelde het leven. Bij priester en profeet ontving men uitleg over de manier van leven uit het geloof. Na de ballingschap ging er een accentverschuiving optreden. Naast het zoeken van God in de tempel, werd aan het zoeken van God in de partituur, de Heilige Schrift, meer accent gegeven. Naast de tempel, waar vieringen rond de offercultus centraal stonden, ontwikkelde de synagoge zich, waar geen offers gebracht mochten worden. Daar werd God gezocht in zijn Woord. De partituur werd bestudeerd.
Het is Ezra (445 v.Chr.) geweest die daar de aanzet toe heeft gegeven. We lezen in Nehemia 8 dat hij op het Loofhuttenfeest heel het volk bijeengeroepen heeft en toen de Thora heeft laten voorlezen. Dit is uitgegroeid tot een vaste traditie. Onder leiding van Ezra en van de Schriftgeleerden daarna kreeg het ‘zoeken van de Here’ sterk het karakter van ‘de Schrift onderzoeken’. Het Schriftonderzoek wordt aangeduid met het woord midrasj, afgeleid van darasj, wat ‘zoeken, onderzoeken, de Here zoeken en naar zijn wil vragen’ betekent.
Toen de stem van de profetie steeds meer verstomde, werd de stem van de Schriftgeleerden, waartoe ook de Farizeeën behoorden, sterker. Uit dit Schriftonderzoek is het Bet Ha-midrasj ontstaan, het leerhuis, dat voor het eerst in 180 v. Chr. door Jezus Sirach genoemd wordt in het boek Wijsheid. Zo is een enorme mondelinge uitleg van Gods Woord ontstaan, die een tijdvak van 400 jaar beslaat, van 200 voor tot 200 na Christus. Jezus en Paulus leefden dus in de tijd dat de mondelinge uitleg volop plaatsvond. Uit het Nieuwe Testament blijkt dat ook zij zich telkens in de gesprekken van ‘herinterpretatie’ van de Schrift hebben gemengd. De gesprekken van Jezus met de Farizeeën en Sadduceeën zijn daar duidelijke voorbeelden van.
Mondelinge overlevering
De mondelinge uitleg van de Thora draagt een gevarieerd karakter. Deels beschrijft de Talmoed de door God geboden manier van leven: Heilig moet u zijn… (Lev.19,2). Men noemt dit hallachisch leven, de ‘weg’ van Gods wet volgen. God volgen dus, zoals in Handelingen navolgers van Jezus ‘zij die van die weg waren’ (Hand.9,2) worden genoemd. Deze levenswandel wordt gedragen door de hagada, het stichtelijke of geloof opbouwende verhaal, dat uit de midrasj, het God zoeken in de Schrift, voortkomt. De uitleg van de Schriftelijke Thora, dus het wijzen van de weg, gebeurt door Schriftgeleerden of door het rabbinaat in discussies op democratische wijze. De besluiten die men neemt, worden nauwkeurig geformuleerd en krijgen gezag. Hieruit vloeit het principe voort dat een bijbeltekst pas in confrontatie met de levenspraktijk gaat functioneren.
Open eind
Op een zeker moment is men de mondelinge overlevering toch gaan opschrijven. Dat gebeurde om twee redenen. In de eerste plaats omdat het materiaal te omvangrijk werd om te onthouden.
Daarnaast vanwege politieke onrust. Het werd Israël regelmatig verboden om naar de Thora te leven en Israël werd in de tijd van de Romeinen uit het land verdreven. Men was bang dat de overleveringstraditie verloren zou gaan. Daarom stelde rabbi Jehoeda ha-Nasi aan het eind van de Tweede Eeuw de eerste schriftelijke verzameling samen, de Misjna (= herhaling). In de leerhuizen ging echter de discussie door en de verzameling van deze discussies, de Gemara (afgeleid van gamar, leren, inzicht hebben of krijgen) werd aan de Misjna toegevoegd. Beide verzamelingen samen vormen de Talmoed (= de Leer). Er zijn overigens twee Taloediem (mv), een uit de leerhuizen in Israël, de Jeroesjalmi (400 n.Chr.), en een uit de leerhuizen in Babylonië, de Bavli (500 n.Chr.).
Ontstond zo een nieuwe partituur die niet veranderd mocht worden zoals de schriftelijke Thora? Neen, de Talmoed, ook in schriftelijke vorm, wordt nog steeds beschouwd als mondelinge overlevering. Hij heeft een open eind, want de interpretatie van de Schrift gaat nog steeds door.
Inhoud
Tenslotte nog de inhoud van de Talmoed. Hij bestaat uit zes afdelingen die op hun beurt weer onderverdeeld zijn in traktaten, namelijk: 1. landbouw, 2. sabbat en feestdagen, 3. huwelijk en echtscheiding, 4. burgerlijkrecht en strafrecht, 5. de offers en de tempel, 6. reinheid en onreinheid.
Kees van den Boogert, Elburg
Drs. C.J. van den Boogert is emeritus predikant. Hij werkte van 1995 tot 1999 namens onze kerken ten dienste van de ontmoeting tussen kerk en Israël.