Twee vrouwen. Twee werelden en toch…?
De oudste is de tachtig gepasseerd. De ander staat nog midden in het leven.
Op gezette tijden komen de twee werelden met elkaar in aanraking.
Maar het botst niet.
Ik zie ze zitten.
De oudste – een non – luistert naar het verhaal van de vrouw tegenover haar. Haar handen liggen gevouwen op het al te vaak gewassen tafelkleedje.
De bruin verschoten hanglamp, met het net iets te kleine peertje erin, kijkt op hen neer. Op de tafel liggen enkele krantenknipsels en boeken. Zo zit ze daar op haar vaste plek.
Als ze naar buiten kijkt kan ze de mensen zien en groeten die aan haar raam voorbij gaan. Regelmatig houdt iemand zijn pas in, als ze haar alleen zien zitten.
Doordat de deur niet op slot is, stapt men soms even naar binnen. De drempel is laag en er is altijd een luisterend oor. Vaak zegt ze tegen de persoon die weer gaat: ‘Ik zal voor je bidden.’
Met een enkele heeft ze een bijzondere band. Misschien komt het omdat ze eerlijk vertelt dat zij op alle vragen ook geen antwoord heeft. En niet praat in de geest van: ‘God zal er zijn bedoeling wel mee hebben.’
Nu hebben ze samen gehuild na het vreselijke ongeluk. Iemand waar je zielsveel van houdt. En dat zo jong.
God, waar was u? Waarom liet u dit toe? Kon u niet…? Ja, bent U er wel, God?
Vuisten liggen gebald op tafel met daar tegenover twee gevouwen handen. Met een stem die haperend spreekt, zoekend naar een troostwoord. Ze gaat het straks aan de Heer vertellen. Hij zal horen.
Hoe ze dit zo zeker weet? Och… vaak… maar soms ook…!
Jaren later sta ik voor haar deur.
Voorzichtig kijk ik door de nieuwe vitrage naar binnen. Het ziet er allemaal modern uit. Het rode bankstel steekt gekleurd af tegen de lichtgrijze vloerbedekking. Halogeen lampen verlichten de met zorg uitgekozen meubelstukken. De kamer blikt me ondanks alles leeg aan.
Op mijn bellen doet een jonge vrouw open. Ze fronst haar wenkbrauwen en kijkt me afwachtend aan.
‘De non?’ vraagt ze, ‘in een verzorgingshuis. Ja, zo gaat het als je ouder wordt, nietwaar?’ Of ik haar gekend heb? Ik knik.
Met een hoofd vol herinneringen loop ik terug naar de auto. In gedachten zie ik haar zitten.
Een verzorgster tikt op haar kamerdeur en stapt dan naar binnen.
‘Goedemorgen, goed geslapen? De koffie staat beneden klaar.’
Twee gerimpelde handen plukken een pluisje van het tafelkleed.
‘Bedankt’, zegt ze met een stem die in de jaren aan hoogte heeft gewonnen.
Even kijkt ze nog door het raam de straat in.
Wie weet… misschien… komt er vandaag iemand langs.
Douwe Janssen