Duidelijk en dapper
Je wilt zo graag blij zijn met ‘de overheden’, met de mensen die over ons aangesteld zijn. Dat lukt lang niet altijd, maar nu was ik toch weer even heel blij en dankbaar.
Op de onlangs gehouden Holocaustherdenking spraken premier Rutte en de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema. Hun woorden waren niet wazig en ook niet wollig. Ze spraken duidelijke en dappere taal. Pijnlijk noemde burgemeester Halsema het dat de weinige nog in leven zijnde overlevenden van de holocaust nu weer de verschrikkingen van 7 oktober hebben moeten meemaken. Ze moeten nu weer vrezen voor de toekomst van hun kinderen en kleinkinderen. Ik ben van na de oorlog en niet Joods, dus wat kan ik weten? Toch begrijp ik dat het voor hen verschrikkelijk moet zijn dat hun diep weggestopte angst plotseling weer wordt geactiveerd. Weer een pogrom. Weer die ongrijpbare zwarte dreiging.
Premier Rutte begint zijn toespraak met woorden van kampoverlevende Abel Hertzberg. ‘Je begrijpt het niet als je er niet bent geweest. En als je er wel geweest bent, begrijp je het ook niet. Je begrijpt het niet’. Dit thema komt verschillende keren tijdens de herdenking terug. Je begrijpt het niet. Laten we nog even naar premier Rutte luisteren.
‘We kunnen bij deze Holocaustherdenking, 79 jaar na de bevrijding van Auschwitz, niet om 7 oktober heen. De dag waarop de Joodse wereldgemeenschap voor de zoveelste keer in de geschiedenis werd geconfronteerd met een doelbewuste en geregistreerde moordpartij.
Met gijzeling, verkrachting en verminking als de meest smerige wapens om angst en terreur te zaaien. En met kort daarna een golf van anti-Joodse reacties die er, ook in ons land, toe leidde dat scholen en synagogen beveiligd moeten worden. Dat mensen zich onveilig voelen. Weer die dreiging. Weer het schurende gevoel van over je schouder moeten kijken. Weer openlijk antisemitisme. Alsof ‘nooit meer Auschwitz’ een holle frase is geworden. Alles in ons schreeuwt: dit mag niet. Dit kan niet. Dit mogen we niet toestaan. En we zullen het niet toestaan. Hier – deze beladen plek en dit gedragen moment vragen om duidelijkheid. Ik ga morgen en alle dagen daarna weer met iedereen in gesprek over de oorlog in Gaza. Dat open en kritische gesprek moet worden gevoerd – ook over en met Israël. Maar niet vandaag. Niet op de dag dat we de 6 miljoen slachtoffers van de holocaust herdenken.’
Intimidatie
‘Niet vandaag’. Deze fijngevoeligheid was even afwezig bij de bestuurders van de Hogeschool Utrecht. Zij maakten op de dag van de Holocaustherdenking bekend dat een lezingenreeks over de Holocaust wordt uitgesteld, omdat de veiligheid van sprekers en bezoekers niet kan worden gegarandeerd. De school wil verder geen toelichting geven. Toen de voorzitter van het Auschwitz comité Jacques Grishaver deze mededeling in zijn toesprak inlaste - het was net bekend geworden - ging er een huivering door het publiek. ‘Is dit het begin?’ vroeg Grishaver zich hardop af.
Ja, de Gaza oorlog is verschrikkelijk, ja, Israël maakt ook fouten, maar hoe dan ook we moeten samen een wal opwerpen tegen de ongeleide, altijddurende woedende haat tegen het Joodse volk. Israël heeft vrienden nodig.
Meer dan een herdenking
‘s Morgens was ik al vroeg op weg gegaan naar Amsterdam. Als ik aankom bij het Waterlooplein loop ik even een stukje op met een wat oudere vrouw. Ze gaat er automatisch vanuit dat we naar dezelfde samenkomst gaan. Ze begint gelijk over het pogrom van 7 oktober. Bent u ook Joods? vraagt ze. ‘Nee ik ben een vriend’, antwoord ik. Ik weet het even niet beter uit te drukken. ‘Ze zeggen dat die jongeren met hun feest het zelf hebben uitgelokt. Waanzin. En in die kibboets leven juist allemaal linkse mensen. Vreselijk is het. Ik doe niks met mijn Joods-zijn, ik heb een Nederlandse man getrouwd, maar ik heb me nog nooit zo Joods gevoeld als nu’. Ze is niet de enige met deze gevoelens. Wonderlijk is dat Joods-zijn. Je bent het en je komt er niet vanaf. Als je het zelf vergeet, zullen je vijanden je wel wakker schudden.
In de ontmoetingszaal van het stadhuis, waar we samengekomen zijn ter voorbereiding van de herdenking, raak ik in gesprek met een Joodse man uit het zuiden van het land. Ook zijn Joods-zijn staat op een laag pitje. Zijn vader probeerde na de oorlog te vergeten dat hij Joods was. Hij wilde zijn kinderen nergens toe dwingen. Ze mochten zelf kiezen. Nu gaat hij af en toe naar de synagoge maar hij betreurt het dat hij de Hebreeuwse gebeden niet mee kan lezen. Zal hij de studie Hebreeuws nog oppakken? Hij twijfelt.
Ik ga nog even opzoek naar een vriendin waarmee ik afgesproken heb. Ze is een belijdend christen, heeft een Duitse moeder en is al haar hele leven sterk betrokken op Israël. Ze heeft een mooie bos bloemen meegenomen. Witte rozen en nog andere, blauwe bloemen. De kleuren van Israël. We lopen samen op in de lange stoet van de Stopera naar het Wertheimpark. Daar bij het Auschwitzmonument vindt de herdenking plaats. Het is druk, veel drukker dan voorgaande jaren. Er is een besef van urgentie.
Na de toespraken worden de kransen gelegd en volgt het defilé. De kampoverlevenden gaan voor. Zij leggen de eerste krans. Dan volgen de hoogwaardigheidsbekleders en daarna de ambassadeurs van 34 verschillende landen. Het hele spiegelmonument ligt vol met bloemen. Op het lint van een van de kransen lees ik de woorden, ‘Israël: Gods oogappel’. Wat een geweldig voorrecht, maar gelijktijdig wat een zware last. Dr. J. Koopmans, een van de dapperste predikanten uit de oorlog noemde het antisemitisme ‘één van de hardnekkigste en dodelijkste vormen van verzet tegen de heilige en barmhartige God, wiens Naam wij belijden’.
Meer dan herdenken
We zijn een nieuw tijdperk ingegaan. Een nieuw tijdperk voor wat betreft oorlog en vrede en voor wat betreft het antisemitisme. De tijd is voorbij van beschouwingen en historische overzichten. De tijd is voorbij dat we ons konden laven aan de dappere daden van ‘onze’ oorlogshelden. In het nieuwe tijdperk wordt van ons dapperheid gevraagd. ‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen…’
Krijn de Jong, Urk