Luther is een begaafd dichter. Niet minder dan zesendertig liederen laat hij na. Vorig jaar was het vijfhonderd jaar geleden dat de eerste liederen van de reformator in gezangboeken verschijnen. Een mijlpaal.
Er is in de volksmond maar één écht Lutherlied: ‘Een vaste burg is onze God’. Velen kennen het van de jaarlijkse reformatieherdenking rond 31 oktober of via de imposante orgelfantasie die Jan Zwart bij dit lied maakte. Een ander bekend gezang van de reformator van Wittenberg is het ‘Gebed des Heeren’, dat sinds jaar en dag achter in het psalmboek van 1773 staat. Hoewel, waarschijnlijk maar weinig gebruikers van dat psalmboek weten dat het gezang teruggaat op Luthers ‘Vater unser im Himmelreich’.
Maar Luther maakt in zijn leven veel meer dan deze twee bekende. Het adventslied ‘Nun komm, der Heiden Heiland’, het paaslied ‘Christ lag in Todesbanden’, het dooplied ‘Christ unser Herr zum Jordan kam’, het kinderlied ‘Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort’: ze zijn allemaal uit de ganzenveer van Luther gevloeid. Wie vertrouwd is met de muziek van Johann Sebastian Bach zal deze titels herkennen. De cantor uit Leipzig heeft veel van wat Luther schreef verwerkt in zijn cantates en oratoria.
Begin
Het begint allemaal in de zomer van 1523. Dan worden op de Markt in Brussel twee martelaren terechtgesteld: Hendrik Voes en Jan van Esschen. Zij behoren tot het augustijnenklooster van Antwerpen en worden beschuldigd van ‘lutherije’: ze hangen de ideeën van Luther aan. Dat komt hun duur te staan: ze worden veroordeeld tot de brandstapel en worden op 1 juli 1523 in Brussel ter dood gebracht. Bijzonder detail: terwijl hun kleren al branden, zingen de twee het oudkerkelijk ‘Te deum’: ‘Wij loven U, o God, wij prijzen Uw Naam’.
Het nieuws over de dood van Voes en Van Esschen – nota bene: zij zijn de eerste martelaren van de Reformatie – bereikt ook Luther in Wittenberg. En wat doet deze? Hij pakt zijn pen en schrijft een lied. Geen treurlied of klaagzang, maar een getuigenislied: ‘Ein neues Lied wir heben an’. Het is een liedverhaal, in twaalf strofen, waarin de reformator het gebeuren in Brussel vertelt. Voes en Van Esschen hebben volgehouden. Het nieuwe geloof bleek bestand tegen marteling, foltering en brandstapel. Dat is iets om blij van de worden, aldus Luther. Immers, het laat zien dat er een nieuwe tijd is aangebroken: ‘Wij danken God de Heer daarvoor,/ zijn Woord is weergekomen./ De zomer staat nu voor de deur,/ de winter is vergangen,’ zo jubelt hij.
Het lied krijgt een nieuwe, volksliedachtige melodie – waarschijnlijk is Luther zelf de componist – en wordt al snel via vliegende blaadjes door heel Europa verspreid. En Luther lijkt de smaak te pakken te hebben, want al snel dicht hij een tweede lied: ‘Nun freut euch, lieben Christen g’mein’. Opnieuw een verhaallied, maar nu over zijn persoonlijke weg naar het licht. Ook dit lied is te zingen op een melodie die doet denken aan de ballades van de minnezangers.
Luthers dichtader is aangeboord, en het dichtvuur is nota bene ontstoken aan de brandstapel.
Liturgie
Deze beide eerste gezangen zijn niet bedoeld voor de eredienst. Maar gaandeweg groeit bij Luther de behoefte om ook voor de liturgie liederen te (laten) maken. Immers, wie de eredienst wil hervormen, moet ook komen met nieuwe liederen. Geen Latijnse gezangen, maar liederen in de volkstaal, het Duits.
Luther bedenkt rond de jaarwisseling van 1523 een berijmingsproject, waarbij hij wil beginnen met de zeven bekende boetpsalmen. Zelf zet hij Psalm 130 om tot het lied ‘Aus tiefer Not schrei ich zu dir’. Aan vrienden vraagt hij aan te haken en ook een paar psalmen voor hun rekening te nemen. Maar die lijken geen gehoor te geven aan de uitnodiging.
In ieder geval ziet Luther zich genoodzaakt om zelf de ganzenveer weer ter hand te nemen. En zo verschijnt het ene lied na het andere: een bewerking van de Psalmen 12 en 14, het kerstlied ‘Gelobet seist du, Jesu Christ’, het avondmaalslied ‘Jesus Christus unser Heiland’, het Tien- Gebodenlied ‘Dies sind die heilgen zehn Gebot’.
Drukkers en uitgevers weten wel raad met dit materiaal. Algauw verschijnt in 1524 in Neurenberg het zogenoemde ‘Achtliederbuch’, waarin vier liederen van Luther staan. Even later komt in Erfurt een klein handboekje van de persen waarin maar liefst achttien liederen van de reformator zijn opgenomen.
Koorgezangboek
En dan grijpt Luther in. Hij wil zelf de regie houden en neemt daarom het initiatief om in Wittenberg een koorgezangboek uit te brengen. Gloednieuwe teksten met gloednieuwe meerstemmige zettingen van de hand van cantor Johann Walter. Van de tweeëndertig Duitse liederen zijn er maar liefst vierentwintig van de hand van Luther zelf.
De reformator schrijft zelf een woord vooraf in deze uitgave. ‘Dat het zingen van geestelijke liederen goed en aangenaam voor God is, acht ik voor geen enkele christen verborgen,’ zo begint hij. Daarom heeft hij geestelijke liederen verzameld ‘teneinde het heilig Evangelie, zoals dat door Gods genade thans weer is opgegaan, te verbreiden en in zwang te brengen.’
Waarom hij de liederen meerstemmig heeft laten toonzetten? Voor de jongeren, zodat die ‘iets zouden hebben waarmee zij de onzedelijke liederen en vleselijke gezangen zouden loslaten en in plaats daarvan iets heilzaams zouden leren, zodat het goede, op de manier zoals het de jeugd past, ingang zou vinden.’
Juist ingewikkelde muziek kan daarin een rol spelen, vindt Luther. Huiverig voor kunst is hij niet. ‘Ik wil alle kunsten, in het bijzonder de muziek, graag zien in de dienst van Hem Die ze gegeven en geschapen heeft,’ schrijft hij.
Zo is binnen een jaar in Wittenberg en omgeving een groot corpus aan Duitstalige lutherse liederen ontstaan, die een enorme uitwerking hebben naar alle kanten. (wordt vervolgd)
Jaco van der Knijff, Apeldoorn
Dr. J. van der Knijff is docent liturgiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Dit tweeluik is een weergave van zijn bijdrage aan de Vormingscursus van de Christelijke Gereformeerde Kerken in het seizoen 2023-2024.