Ons kerkverband kent verscheidene samenwerkingsgemeenten waarin twee kerken tot één gemeente zijn geworden. Er wordt dan samengewerkt met gereformeerd-vrijgemaakte en Nederlands-gereformeerde kerken, en in één geval met een kerk van gereformeerd belijden binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Momenteel zijn er twee samenwerkingsgemeenten waarin drie kerken samenwerken.
De kerken binnen een samenwerkingsgemeente blijven voluit deel uitmaken van het eigen kerkverband. Dit komt onder meer tot uiting in de afdrachten die worden gedaan aan de kerkelijke kassen.
Tijdens de generale synode die onlangs is gesloten, is gesproken over de vraag of niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers uit deze samenwerkingsgemeenten kunnen worden afgevaardigd naar de classisvergaderingen.
Kerkrechtelijk gezien is dat mogelijk. De ambtsdragers in deze gemeenten zijn ambtsdragers van de gehele gemeente, niet van een deel daarvan. Bovendien heeft de classis goedkeuring verleend aan de samenwerking.
Een moeilijkheid daarbij is dat bij deze afvaardiging van niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers de samenwerking een bovenplaatselijk element krijgt. Eerdere synoden hebben uitgesproken dat de samenwerking een plaatselijk en voorlopig karakter heeft. Bovendien is het de vraag of het kerkverband een dergelijke verbreding van eenwording kan dragen.
Volgens de generale synode is het op dit moment niet wenselijk de grens van het plaatselijke en voorlopige karakter van samenwerking te verschuiven.
Daarvoor noemde zij als reden de al langer bestaande moeite met de doorwerking van de samenwerking op bovenplaatselijk vlak. Dit bleek bijvoorbeeld uit het nog-niet-invoeren van het federatief groeimodel, een besluit uit 2007.
Bovendien wees de synode op ontwikkelingen in de kerkverbanden van kerken waarmee wordt samengewerkt. Een derde reden ligt in het bewaren van de eenheid in eigen kerkverband. Vorige synoden hebben aangedrongen op zorgvuldigheid ten aanzien van het omgaan met onderlinge verschillen.
Zou op dit moment de weg worden vrijgemaakt voor een afvaardiging van niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers, dan zou dat botsen met het bevorderen van de eenheid binnen het eigen kerkverband.
Wel is uitgesproken dat het gesprek moet doorgaan. Dat betreft het gesprek met andere kerkverbanden van kerken waarmee wordt samengesproken of samengewerkt. Onderwerp van gesprek zal moeten zijn de verhouding tussen aan de ene kant de eenheid van kerkverbanden onder elkaar, en aan de andere kant de eenheid binnen het eigen kerkverband. Eenzelfde gesprek zal ook moeten plaatsvinden binnen het eigen kerkverband. Dat betekent voor deputaten eenheid een behoorlijke verbreding van hun taak.
Ondertussen wil de synode de samenwerkingsgemeenten tegemoetkomen die in voorkomende gevallen niet in staat zijn een volledige christelijk-gereformeerde afvaardiging naar de classis samen te stellen. Deze kunnen dan niet-christelijk-gereformeerde ambtsdragers afvaardigen die door de classis als lid met adviserende stem worden aanvaard.
Daarbij moet worden onderstreept wat van groot belang is. Verschillen en verdeeldheid binnen het eigen kerkverband mogen niet als argument worden gebruikt de eenheid met anderen af te houden wanneer over onderlinge problemen niet ernstig wordt gesproken. Daarop heeft de synode van 2001 al gewezen. Wanneer binnen het eigen kerkelijk leven bijvoorbeeld kansels gesloten worden gehouden, wanneer gemeentegrenzen geperforeerd zijn, wanneer gezamenlijk gemaakte afspraken niet worden nageleefd, mag dat niet een beletsel worden voor de eenheid met anderen, maar moet geworsteld worden om daadwerkelijke eenheid met degenen die het allereerst aan ons gegeven zijn. Daarom zal over de onderlinge problemen ernstig gesproken moeten worden.
Feanwâlden
D. J. Steensma