Prikkel om goed te horen
Hebreeën 6:4-6
Is het mogelijk dat iemand die gelooft weer ongelovig wordt? Ja, is het antwoord dat vaak gegeven wordt op grond van de bovenstaande passage. Nee, zeggen gereformeerde theologen. Hoe zit het dan met bovenstaand tekstgedeelte?
De volharding der heiligen is een (reformatorisch) dogma (Dordtse Leerregels, 5). Wie be-keerd is, kan niet (definitief) afvallen en ongelovig worden. Hoe moet Hebr. 6:4-6 dan worden verklaard?
Volgens Luther past deze passage niet in de Bijbel. De gereformeerde theoloog F.W. Grosheide kwam ogenschijnlijk met een minder rigoureuze oplossing. Volgens hem gaat het in deze tekst niet over ware gelovigen maar over mensen die slechts intellectueel verlicht waren. Deze uitleg is in strijd met de woorden van de tekst en daarom niet in overeenstemming met de gereformeerde leer. Want daarin moet de Schrift zelf aan het woord komen.
Verband
Voor een goed begrip is het nodig na te gaan in welk verband deze passage staat. Veel uitleg-gers zijn van mening dat de Hebreeën leden aan een ernstige verslapping van hun geloof. Daarom ontvingen zij deze brief als woord van vermaning (Hebr. 13:22), waarin zij worden gewaarschuwd tegen afval.
Uit 5:11 zou blijken hoe ernstig hun situatie was. Wordt daar niet gezegd dat zij traag in het horen zijn geworden? Worden zij in 5:12-14 niet zuigelingen genoemd die geen weet hebben van de rechte prediking? Zulke zuigelingen zijn niet aan vast voedsel toe. Dat is voor volwas-senen in het geloof. Deze uitleg lijkt onbetwistbaar te worden bevestigd door Hebr. 6:4-6.
Hebr. 6:4-6 hoort tot Hebr. 5:11-6:20 en moet dus in dat verband worden gelezen. In 5:11 merkt de schrijver op dat hij veel te zeggen heeft over Christus als hogepriester naar de orde van Melchisedek dat moeilijk is uit te leggen. Hij geeft die uitleg vanaf hoofdstuk 7:1. Hebr. 5:11-6:20 is daarop een uitvoerige inleiding.
Vraagteken
Hebr.6:4-6 wordt vaak opgevat als een ernstige waarschuwing. Dat is alleen te handhaven als de volgende belangrijke punten over het hoofd worden gezien.
1. In 6:1 staat: laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene. Dat is merkwaardig. De auteur zou hen die hij in 5:12-14 zuigelingen (in het geloof) noemt die geen vaste spijs kunnen verdragen daarom toch die spijs geven in de vorm van volkomen onderwijs. Waarom hij dat toch doet, valt volgens veel uitleggers af te leiden uit 6:4-6. Zijn lezers hadden dat onderwijs hard nodig, omdat wie tot afval komen niet opnieuw tot bekering kunnen worden gebracht. Tegen deze uitleg kan worden ingebracht dat het onbegrijpelijk is dat de auteur toch zijn vervolgonderwijs aan zuigelingen in het geloof zou geven, denkend dat zulk on-derwijs hen voor afval behoedt.
2. De auteur komt met zichzelf in tegenspraak als hij met 5:11-6:8 bedoelt te zeggen dat de lezers zuigelingen in het geloof zijn die dreigen af te vallen. Want in 6:9-12 uit hij zich heel positief over zijn lezers. Daar schrijft hij dat hij wat hen betreft overtuigd is van het beste. Zij delen in het heil. Zij tonen liefde voor de naam van God. Mede-gelovigen bewijzen zij hun diensten.
3. De auteur uit in 6:12 het verlangen dat de lezers dezelfde ijver blijven betonen en niet traag worden. Maar volgens de gangbare uitleg heeft hij hen in 5:11 verweten dat zij al traag (in het horen) zijn geworden. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar?
Veel uitleggers verklaren de grote verschillen tussen 5:11-6:8 en 6:9-12 zo dat de auteur, na de scherpe vermaningen in 6:4-8, in het vervolg een andere toon aanslaat om zijn lezers te bemoedigen.
Dat verklaart echter niet het grote inhoudelijke verschil. Het betekent ook dat aan 5:11-6:8 voorrang wordt gegeven boven 6:9-12 in het bepalen hoe de situatie van de lezers was en waarom zij deze brief ontvingen.
Naar mijn overtuiging typeert de auteur de situatie van zijn lezers in 6:9-12. Als dat juist is, hoe valt 5:11-6:8 dan te verklaren?
Niet traag
Voor het antwoord op die vraag is het nodig aandacht te geven aan het woord ‘omdat’ in 5:11. Dat is een goede vertaling van het Griekse woord dat wordt gebruikt. Maar dat kan ook worden vertaald met: want dan of anders, zoals dat gebeurt in Hebr. 9:26 en 10:2.
Er is alles voor te zeggen dit woord in 5:11 ook in die zin te vertalen. De schrijver heeft over Christus’ hogepriesterschap naar de orde van Melchisedek veel te zeggen. Dat is moeilijk uit te leggen, niet vanwege de geestelijke traagheid van de lezers, maar omdat het een moeilijk onderwerp is. Hij gaat in het vervolg die uitleg geven, tenzij zij traag in het horen geworden zijn. Als zij zuigelingen in het geloof zijn geworden, kan hij hun dit onderwijs niet geven. Wat dat zou betekenen, doet hij in 5:11-6:8 uit de doeken.
Maar, laat hij er op volgen in 6:9-12, jullie zijn (geen zuigelingen en) niet traag geworden. Waak ervoor niet traag te worden. Wees navolgers van hen die door geloof en geduld de be-loften beërven.
Bemoediging
Hebr. 6:9-12 maakt duidelijk dat er bij de lezers geen sprake was van verslapping in het geloof. Wel vormden vervolgingen een grote bedreiging voor hun geloof. Daarom ontvingen zij deze brief, een woord van bemoediging. Zo dient in Hebr. 13:22 te worden vertaald (en niet met: een woord van vermaning). Ook het (moeilijke) uitvoerige onderwijs over Christus als Hogepriester geeft de auteur als bemoediging.
Hebr. 5:11-6:20 is een voorbereiding daarop. In 5,11-6,12 tekent de schrijver scherp wat er gebeurt als zijn lezers traag om te horen zouden worden. Dan worden ze zuigelingen in het geloof en afvalligen. Dat moeten ze niet willen.
Zo is het ook niet, weet de schrijver. Hij is overtuigd van hun geloof, zo blijkt uit 6:9-12. Hij laat die overtuiging in de brief telkens klinken, o.a. in 3:1, 6 en 14.
In 6,13-20 wordt duidelijk waarom Christus’ hogepriesterschap zo belangrijk is. Alleen door Hem is er toegang tot God. Dank zij Hem hebben wij (dus ook zij) de hoop als een vast anker (6:19).
Daarna volgt het onderwijs over de hogepriester Christus. Dat loopt in 10:23 uit op de oproep te blijven vasthouden aan de hoop op Hem. Hebr. 5:11-6:20, ook 6:4-6, is bedoeld als een prikkel voor de lezers hun volle aandacht te geven aan dit onderwijs.
Conclusie
De Hebreeën kregen dit bemoedigende onderwijs over Christus omdat zij (nog) niet traag waren geworden. Als zij wel last van traagheid hadden gekregen en zuigelingen in het geloof waren geworden, zou dit onderwijs te hoog gegrepen zijn voor hen. Nog erger zou het zijn als ze waren afgevallen. In 6:4-6 wordt gewezen op het dodelijke gevaar van afval en de conse-quenties daarvan.
De auteur wijst de lezers op dit gevaar opdat zij zich daar voor wachten zouden. Aldus terecht Calvijn. In dezelfde lijn schrijft de gereformeerde dogmaticus G.C. Berkouwer dat deze ver-maningen zijn opgenomen in de beweging der gemeente, die juist daardoor doordrongen wordt van de ene richting, die onomkeerbaar is en moet blijven: uit de dood naar het leven.
Door Gods genade is er inderdaad maar één weg waarin de gelovigen moeten blijven gaan. Daartoe is 6:4-6 een aansporing.
Zo moet deze tekst worden gelezen en niet als een bewijstekst voor een dogmatische uitspraak over de mogelijkheid dat gelovigen kunnen afvallen. Of als een tekst die met de gereformeerde leer van de volharding der heiligen in overeenstemming moet worden gebracht.
Amersfoort
D. Visser