Het moment dat we stilstaan in de stal, is een keerpunt. We bezwijken op den duur onder de koorts van ergernis of doorstaan de crisis waarin de kribbe ons heeft gebracht en komen tot geloof. De keuze van het kerstfeest is: weggaan in ongeloof of knielen in aanbidding. De kribbe luidt een einde in of een nieuw begin.
Laten we ons voorstellen dat we ons in een schamele stal bevinden. We zien daar een man en een vrouw die een plekje voor de nacht hebben gevonden. Ze zijn vermoeid, maar ook blij. De jonge vrouw is bevallen van een zoon. Ze hebben hem in doeken gewikkeld en gelegd in een voerbak voor dieren, met wat hooi of stro. We kijken naar het kind dat daar ligt en horen wat in diepe eerbied over hem wordt gezegd: 'Hij is geboren en voortgebracht, maar toch niet geschapen. In macht en heerlijkheid is hij gelijk aan God de Vader. Ook zijn majesteit is gelijk aan de Eeuwige. Hij is één met Hem, niet eerder of later, niet groter of kleiner'.
Ergernis
Zou onze eerste reactie geen ergernis zijn? Hoe kan een kind God worden genoemd? Hoe zou een mens die in zulke erbarmelijke omstandigheden geboren is, op dezelfde wijze aanbeden worden als de Schepper van hemel en aarde? Kijk, dat jongetje nou eens, dat mensje. Een echo van de stem van Pilatus dringt tot ons door: 'Laat deze mens toch. Waarom zou u zich met hem bemoeien? Hij is geen koning. Zou een zo nietig figuur dat ooit kunnen zijn? Zie, de mens!' We zijn geneigd ons af te keren. Hoe zou dit kind gelijk zijn aan de Almachtige?
Wanneer we zo reageren, zijn wij niet de enigen. Is niet de prediking van het vleesgeworden Woord voor joden een aanstoot en voor heidenen een dwaasheid? Zou die prediking bij hen niet dezelfde reactie oproepen als de prediking van een gekruisigde Christus? Hoe zou dat anders kunnen? De kribbe is gemaakt van het hout waarvan ook het kruis afkomstig is. Zoals het kruis weerstand oproept, zo de kribbe: 'Is dat, is dat mijn Koning?'
We zouden misschien nog wel kunnen aannemen dat het pasgeboren kind een grote toekomst tegemoet gaat. Maar dat hij in majesteit en heerlijkheid gelijk is aan de almachtige God, is ongehoord. Dat gaat wel heel ver. Maar goed, we zouden dat een ogenblik kunnen aannemen. Al gauw realiseren we ons echter dat deze gedachte een dwaasheid is. Hoe zou God in zo'n verschrikkelijke armoede zijn geboren? Niet in Jeruzalem maar in Betlehem. Niet in een paleis, maar in een stal. Niet te midden van macht, maar in volstrekte machteloosheid. Hoe kwetsbaar is dit kind, hoe armzalig zijn opvoeding. Hij is een zoon van een timmerman. Zijn ouders kunnen niet meer brengen dan het offer van de armen. Hij zal opgroeien in het verachtelijke noorden van het land, in het stadje Nazaret. Hoe zouden we wanneer we met onze eigen gedachten en gevoelens naar de kribbe gaan, niet in een crisis terechtkomen? Dat geringe mensje zou God zijn? Kijk hem toch eens liggen. Hoe aandoenlijk!
In alle godsdiensten
Toch zouden we ook zonder ergernis naar de kribbe kunnen gaan. Dat kan als we naar hem toegaan met de gedachte dat het heel gewoon is dat God mens wordt. Maar … is dat reëel? Hebben we dan echt in de voerbak gekeken? Hebben we dan daarbij stilgestaan? We zien daar toch niet meer dan een kind?
We zouden ook naar de kribbe kunnen gaan zoals mensen vandaag doen. Ze gaan naar de kerststal, zingen dat God neergedaald is in het menselijk vlees, genieten van de kerstsfeer en de gezelligheid, maar koesteren ondertussen een fantasievoorstelling van het kind. Ook dan is er geen aanstoot en ergernis. Waarom niet? Omdat nergens over wordt nagedacht. Omdat een spel wordt gespeeld. Na de prettige feestdagen neemt het verstand opnieuw de leiding over en verdwijnt het fantasiegeloof. Wat daar dan gebeurt, is duidelijk. De ergernis steekt opnieuw de kop op.
Maar niet alleen daar. Die ergernis komt praktisch in alle wereldgodsdiensten voor. Volgens de islam bijvoorbeeld is de prediking van het vleesgeworden Woord een ernstige aantasting van de eer van God en een van de ergste zonden. Wel vertelt de Koran dat Jezus als kind al heel bijzonder was. Maar de belijdenis dat Hij gelijk is aan God de Vader vervult moslims met grote afkeer. Dat kwetst hun religieuze gevoelens. Knielen voor de kribbe is niets anders dan afgoderij. Ook dat bedenken we wanneer we bij de kribbe staan. Velen ergeren zich aan de belijdenis dat Jezus de eniggeboren Zoon van God is. Dat maakt onze crisis des te ernstiger.
Toch knielen
Soms hebben we misschien wel eens de gedachte dat crisis en ergernis aan ons voorbijgaan. Maar de vraag is of die gedachte terecht is. Jezus zelf heeft anders geoordeeld toen Hij met zijn discipelen in de hof van Getsemané sprak over de dingen die zouden gebeuren. Hij hield hen voor dat allen aanstoot aan Hem zouden nemen. Allen! Zouden wij niet onder het woord van de Heiland vallen? Zouden wij echt de woorden van Petrus kunnen overnemen: 'Al zouden allen zich aan U ergeren, ik niet?'
Het lijden van onze Here is begonnen bij zijn neerdaling uit de hoge hemel. Vanaf het begin van zijn menswording heeft Hij geleden. Ook in de kribbe. Mensen nemen aanstoot aan zijn nederige gestalte. Hij had als de Zoon van God de macht die ergernis weg te nemen. Maar dat heeft Hij niet gedaan. Hij wilde voorwerp van geloof zijn te midden van de ergernis, zoals Hij ook alleen door het lijden heen tot heerlijkheid kon komen. Dat bracht Kierkegaard tot de uitroep: 'O, voor menselijk verstand onpeilbare diepte van lijden, teken van de ergernis te moeten zijn om voorwerp van geloof te zijn'.
Wie tot geloof wil komen, zal langs de kribbe moeten gaan. Hij zal stil moeten blijven staan op de plaats waar God en mens verenigd zijn, waar de Zoon van God vernederd werd alsof Hij enkel en alleen maar mens was. Daar zal de beslissing moeten vallen. Het kan dan zijn dat de crisis iemand fataal wordt. Dat kan in de vorm van een afkeren in ongeloof of blijven vasthouden aan een fantasiegeloof. In beide gevallen is er geen aanbidding geweest. De andere mogelijkheid is knielen in aanbidding. Wie zijn knieën buigt bij de kribbe ziet het vleesgeworden Woord.
Dan belijden we niet dat Jezus God is naast de Vader, maar wel dat Hij samen met Hem God is, aanbeden en verheerlijkt wordt. Vader en Zoon zijn geen twee Goden, maar één God. De Vader is Here en de Zoon ook, en toch zijn er niet twee Heren, maar is er één Here. Het Woord is mens geworden. Gelukkig wie in de crisis niet op zichzelf vertrouwt, op zijn verstand of gevoel. Gelukkig wie niet blijft in de ergernis, maar zich daaruit laat leiden en zegt: 'Ik kniel aan uwe kribbe neer, / o Jezus, Gij mijn leven! / Ik kom tot U en breng U, Heer, / wat Gij mij hebt gegeven. / O, neem mijn leven, geest en hart, / en laat mijn ziel in vreugd en smart / bij U geborgen wezen'.
Feanwâlden
D. J. Steensma