Eerder besprak ik deel 9 van de dogmatische reeks van Willem J. Ouweneel, dat onder andere over het koninkrijk van God gaat. Deze keer geef ik aandacht aan het tiende deel met de titel: De toekomst van God. Met als ondertitel: Ontwerp van een eschatologie. Het is een prachtig gebonden boek van maar liefst 671 bladzijden, uitgegeven door Medema in Heerenveen, ISBN 978-90-6353-647-3, prijs € 49,95.

Deze studie gaat over de toekomst van de wereld van God. Daarom gaat Ouweneel met de titel van dit deel te kort door de bocht. De inhoud valt echter te typeren als: te lang van stof. Ouweneel komt helemaal op dreef als het over de toekomst gaat. Hij kent zijn Bijbel goed, alsook de meeste literatuur die op dit onderwerp betrekking heeft. Hij citeert zeer overvloedig, zowel uit de Bijbel als uit de werken van andere theologen. Dat maakt het vermoeiend dit boek te lezen. Maar wie wil weten hoe de visie van chiliasten op de toekomst van Gods wereld is, vooral van de progressieve dispensationalistische chiliast Ouweneel, kan in deze studie uitstekend terecht.

Twee volken

God heeft twee volken: Israël en, vanaf Handelingen 2, de Gemeente. Keer op keer hamert Ouweneel erop dat de Gemeente niet bestaat vanaf Adam, zoals de Neder-landse Geloofsbelijdenis in artikel 27 belijdt. Deze belijdenis acht hij onverenigbaar met de eerste zin uit dat artikel, ‘dat de Kerk een vergadering van gelovigen is die al hun heil verwachten van Jezus Christus’. De Gemeente is het nieuwe volk van we-dergeboren gelovigen dat God zich heel verrassend vanaf Pinksteren heeft gescha-pen en geen natuurlijk volk zoals Israël.

Volgens Ouweneel verwacht die Gemeente de aanstaande komst van Christus, haar hemelse Bruidegom, om haar op te halen en naar het Vaderhuis te brengen. Verder vereenzelvigt hij de Gemeente met het hemelse Jeruzalem. In de tijd van het vrederijk regeert Christus vanuit deze stad over de aarde. Dan is de Gemeente het kanaal voor de zegeningen van God, die primair voor Israël zijn bestemd.

Wie over de toekomst van Gods wereld nadenkt, moet dat vanuit de Bijbel Israëlcen-trisch doen. Met die overtuiging bedoelt Ouweneel dat Israël in de eindtijd weer in het beloofde land zal wonen. De tempel zal dan in Jeruzalem worden herbouwd, in eerste instantie de tempel van de antichrist, maar daarna de tempel zoals die in Ezechiël 40-48 beschreven staat. Israël zal in de tijd van het vrederijk het middelpunt van de aarde zijn. God zal zijn volk zegenen en de andere volken zullen die zegen opmerken niet alleen, maar zelf ook door Israël worden gezegend.

Het is bijna zover dat de Messias op de troon van David zal zitten. Dat concludeert Ouweneel uit de stichting van de staat Israël in 1948 en de verovering van Jeruzalem in 1967. Dit moet met zich meebrengen dat het Romeinse rijk eerdaags zal herleven. Daarbij denkt hij aan Europa. Ook speelt de koning van het Noorden een rol; Amerika misschien? Hoe het zij, de komst van Christus maakt aan deze machten een einde. Ouweneel ontleent deze inzichten onder andere aan de profeten. Wie de profetieën letterlijk uitlegt, neemt volgens hem de details serieus waardoor ze alle op hun plaats vallen. Gereformeerde theologen doen dat volgens hem veel te weinig en blijven bij de uitleg van de profetieën vaag.

De visie van Ouweneel visie op Israël en de Gemeente valt zo samen te vatten:

1. Israël is een natuurlijk volk, waarvan men lid is door geboorte, de Gemeente is een geestelijk volk, waarvan men lid is door wedergeboorte.

2. Voor Israël ligt de hoogste zegen in het messiaanse rijk, voor de Gemeente in het Vaderhuis.

3. Israël was nooit verbonden met een verheerlijkte mens in de hemel. God woonde te midden van hen, niet (individueel) in hen. De Gemeente is het lichaam van Christus in de hemel en de tempel van de Heilige geest op aarde, zowel individueel als collectief.

Bezinning gewenst

Ouweneel  maakt de tegenstelling tussen Israël en de Gemeente niet (meer) zo scherp als de klassieke dispensationalisten. Met de laatsten is hij weliswaar van mening dat het nieuwe verbond Israël geldt, maar hij deelt hun mening niet dat de Gemeente daarvan wordt uitgesloten.  Zij mag eveneens in de zegeningen van dat nieuwe verbond delen. Op dat punt is hij een stap in de richting van gereformeerde theologen gekomen.

Hij ziet tot zijn vreugde dat velen van hen na 1948 een stap in de richting van zijn visie hebben gemaakt: door een toekomst voor een bekeerd Israël in hun eigen land te zien. Die groeiende overtuiging is echter in strijd met een ‘kerk vanaf Adam’ en ‘de babydoop’, als vervanging van de besnijdenis. Ouweneel noemt dezulken bedekte aanhangers van de vervangingsleer. Hij heeft gelijk dat hier sprake is van een hinken op twee gedachten. Dat gehink komt voor een deel voort uit een beroep op oudvaders die van mening waren dat er voor Israël nog een grote toekomst is weggelegd. Hoe achtenswaardig zij ook zijn, het zijn de Schriften die de doorslag moeten geven. Daarom is een grondige exegetische bezinning op dit punt zeer gewenst.

Christocentrisch

Ondanks zijn veelvuldig citeren van de Bijbel, van de profetieën en van het boek Openbaring vooral, zou ik de exegese van Ouweneel meer als dispensationalistisch knip- en plakwerk willen typeren dan als de gewenste zorgvuldige uitleg. Hij heeft mij er in elk geval niet van overtuigd dat God twee ‘projecten’ heeft: Israël en de Gemeente. Het gaat God in de schepping van Adam om alle mensen. De roeping van Abraham en Israël geschiedde daarom met het oog op alle volkeren. Abraham is de vader van alle gelovigen, van niet-Joden en Joden. Die volgorde gebruikt Paulus in Romeinen 4:11-12, opmerkelijk genoeg. En Christus, de Zoon van Abraham, is de tweede Adam. Hij is gekomen voor Jood en niet-Jood. Hij heeft de twee tot één gemaakt. Dat maakt de roeping en verkiezing van Israël niet ongedaan, maar relativeert die wel. Daarom moet over de toekomst Christocentrisch worden nagedacht.

Bovendien moet worden bedacht dat Israël niet alleen maar een natuurlijk volk is. Dat blijkt alleen al uit de geboorte van Izaäk. Zijn wonderlijke geboorte is een teken van de geboorte van Gods wege, die zich voltrekt bij ieder die tot geloof komt. De opname van de Gemeente, zoals Ouweneel die leert, met als gevolg haar hemelse positie tijdens het vrederijk is m.i. een dispensationalistische dogmatische speculatie die ik met de Bijbel in de hand niet kan meemaken.

 

Amersfoort
D. Visser


Commentaar

  • Dirk de Groot 2024-10-25 17:15:47

    Woensdag 6 november aanstaande is het, D.V., dankdag voor het gewas en de arbeid: we brengen onze...

  • Israëlzondag 2024-10-11 17:20:39

    Afgelopen zondag is in veel kerken aandacht besteed aan de bijzondere band van ons als...

  • Ver van ons bed 2024-09-27 17:32:11

    Een korte zoektocht op het internet leert me dat er ooit een programma op de televisie was, dat de...

  • Laatste en eerste 2024-09-14 09:19:44

    Dit is mijn zesenveertigste en laatste commentaar voor dit mooie Kerkblad voor het Noorden. Na...