De ouden van de stad komen bijeen onder de poort en bespreken de dingen van alle dag.
Zullen we de poort open zetten en open laten staan? De ouden hadden, heel voorspelbaar, in eerste instantie gereageerd als ieder ander in de stad: “Natuurlijk! Iedereen is welkom en we zijn een gastvrije stad. Het hoort bij onze identiteit. Als we de armen, de reizigers en de vreemdelingen niet gastvrij ontvangen miskennen we onze identiteit. Wij leven immers zelf in deze stad van gastvrijheid.” Deze woorden klonken goed en konden op applaus rekenen. Maar de woorden verwaaiden en er klonken andere woorden. “Ze moeten zich wel aanpassen. Het is onze stad niet meer. Ze moeten zich wel aan de regels houden. Zo zijn we het niet gewend.” Natuurlijk klonken er ook nog andere woorden. “We kunnen van elkaar leren. Mooi om te zien hoe oude dingen zich vernieuwen.” Al met al kijken de ouden in de poort elkaar aan. Wat zullen we doen met al deze geluiden? Zullen we de poort op laten staan en de bevolking van de stad langzaam laten veranderen? Zullen we de poort sluiten en de bevolking laten zoals die is? Zullen we een middenweg volgen en nauwkeurig gaan bepalen wie wel en wie niet bij “ons” hoort? De ouden lezen de Heilige Schrift over gastvrijheid, genade, vreemdelingschap en naastenliefde. Ze herinnerden zich hoe ze zelf ooit vreemdeling waren geweest en verlangden naar een thuis. Opeens was het duidelijk: De poort blijft open staan en het licht mag er door naar buiten stromen en ieder verwelkomen, die zoekt naar vrede.
Almere
P. van Dolderen