De ouden van de stad bespreken onder de poort de dingen van alle dag.
De ouden onder de poort beleven wat wij in moderne taal een identiteitscrisis zouden noemen. Dat zou je wellicht niet verwachten van een groep mensen met een gemiddelde leeftijd van 75 jaar. Die hebben het leven nu toch wel gezien en kennen het klappen van de zweep. Dat is ook wel zo, maar zij zijn zelf nog nooit zo oud geweest en hebben niet kunnen oefenen voor hun taak. En het speciale van hun taak is alle bewegingen in de stad door wijsheid één te laten zijn. De Sturm und Drang van de jeugd, de ontwikkelingswil van dertigers, de consolidatiedrang van de vijftigers, de vervreemding van de zestigers en de speelsheid van de kinderen. Dat alles hoort in de stad en is één in de ouden. Zij kennen die leeftijden, zij hebben al die leeftijden in zich. Je zou bijna zeggen: De ouden zijn de belichaming van al die leeftijden. Maar dat zijn ze nog nooit eerder geweest.
De ouden hebben soms de neiging om terug te kijken en alle vragen af te doen met een “dat was toen en toen ook zo” of een “zo is het nooit geweest”. Maar op de één of andere manier weten ze intuïtief, dat dat de juiste houding niet is. Ze weten, dat ze geen rust krijgen door de Sturm und Drang te bedwingen of de concolidatiedrang te bevestigen. Rust en vrede komen pas als ieder rond het vuur is en het leven samen deelt, als de kleintjes met opgetrokken knietjes in de vlammen staren en de jeugd wat op afstand staat te klieren, de vijftigers de dag bespreken en dertigers vrienden zijn door dik en dun. Maar hoe bewerk je dat als oude? Ziehier de identiteitscrisis.
Hier en daar klinkt een zucht in de kring. Dan pakt één van hen het oude boek weer en begint te lezen. Alles is goed.
Almere
P. van Dolderen