In elke plaatselijke kerk komen ze voor: jonge mensen die de kerk verlaten, om welke reden of door welke oorzaak dan ook. In het eerste artikel kwamen openingen voor een gesprek met deze jongeren aan de orde. Ook zijn enkele oorzaken genoemd waarom jonge mensen de kerk verlaten. In dit tweede artikel komt onder andere naar voren dat je nooit moet proberen alle vragen van een antwoord te voorzien
Het zal misschien overbodig zijn om het te zeggen, maar de ambtsdrager kiezen nooit de opstelling van de kerkelijke opsporingsambtenaar, waarbij de bezochte zich de gezochte voelt.
Zonder zich te dwingen tot gewilde of gespeelde vriendelijkheid, moet worden geprobeerd een sfeer van spontane vriendelijkheid en vertrouwen te scheppen, zodat de bezochte jongere zich zelf kan zijn en ruimte krijgt om aan zijn of haar gedachten en gevoelens op ontspannen manier uitdrukking te geven.
Interesse
Geef die jongere het overtuigende gevoel dat naar wat hij of zij naar voren brengt, echt met interesse wordt geluisterd. Weeg de woorden en de argumenten goed, probeer eruit gewaar te worden wat de werkelijke achtergronden van de kerkelijke ontrouw zouden kunnen zijn, stem in met wat bijval of begrip verdraagt of verdient, neem afstand van wat afkeuring of correctie nodig heeft, maar dan wel op een manier die de ander het gevoel geeft dat achter die correctie alleen maar de intentie steekt om vast te houden.
Heel belangrijk is ook dat geen antwoorden worden gegeven op vragen die zonder antwoord moeten blijven. Vooral bij jongeren, die door studie of gewoon nadenken, met al of niet gekoesterde wetenschappelijke twijfel op tafel komen, kan men te maken krijgen met vragen die maar niet zo één-twee-drie van een antwoord zijn te voorzien.
Ik ben er wel eens getuige van geweest – en misschien heb ik me er ook zelf wel eens aan ‘bezondigd’ – dat goed bedoelde pogingen werden gedaan om antwoorden te bedenken in betrekking tot dingen, waarvoor uit de Bijbel geen sluitend antwoord af te leiden valt, dingen die in hun oorzaak, bedoeling en uitwerking voor ons mensen maar zeer ten dele duidelijk of zelfs geheel verborgen zijn. Dan worden soms antwoorden geconstrueerd die het bij verder doorvragen of dieper doordenken niet blijken te houden.
Het is beter te erkennen dat men op bepaalde vragen geen antwoord weet dan antwoorden te creëren, die geen antwoord of slechts een goedbedoelde poging daartoe zijn. Dat laatste kan een gesprek en de indruk die het bij de bezochte achterlaat, alleen maar negatief beïnvloeden.
Toevallig geboren in een christelijk gezin?
Hoe verschillend de omstandigheden waaronder jonge mensen de kerk verlaten ook kunnen zijn, een gesprek daaromheen krijgt dikwijls als concentratiepunt de vraag: kan men mij, jongere, verantwoordelijk houden voor het feit dat ik toevallig in een christelijk gezin ben geboren, gedoopt ben, mee naar de kerk moest en een christelijke opvoeding kreeg?
In een ambtelijk gesprek met jonge kerkverlaters wordt – althans onder ons – met klem op deze verantwoordelijkheid gewezen. En daarop komt dan – zoals ik zelf enige tijd terug ondervond – wel wat terug.
Is dat werkelijk verkiezing, dat ik in een christelijk gezin ben geboren of moet je dat niet veel meer als toevalligheid zien? Ik had ‘voor hetzelfde geld’ toch net zo goed in een onkerkelijk gezin geboren kunnen worden, zoals al die honderdduizenden jongens en meisjes, die dan zogenaamd van dat voorrecht verstoken zijn?
Steekt daar werkelijk Goddelijke selectie achter? Staan die anderen allemaal op achterstand? Is geboren worden in een christelijk milieu, gedoopt zijn, catechetisch onderwijs volgen en eventueel belijdenis doen toch eigenlijk niet veel meer dan een soort godsdienstig vóórprogrammering, die anderen ontgaat? Hangt de verplichting tot kiezen als men tot onderscheid van jaren is gekomen, werkelijk samen met verantwoordelijkheid die je al bij de doop is opgelegd?
Ik neem het buitenkerkelijke jongeren helemaal niet kwalijk dat zij van het geloof niets begrijpen. Wie of wat zou hen er toe moeten aanzetten om er iets van te leren begrijpen? En mij zou dan het voorrecht gegund zijn er wel ‘onder te vallen’? Nou dan ben ik graag solidair met anderen. De kerk heeft het altijd maar over dat Verbond waarin je dan besloten zou zijn, maar als je hoort hoe daarover binnen de kerken wordt gedacht, dan weten ze zelf niet eens goed wat ze er precies onder moeten verstaan.
Gedoopt voorhoofd
In deze geest ging het gesprek dat ik zelf enige tijd geleden met een jongere had. Hier liggen de moeilijkste dingen waarmee een ambtsdrager in het gesprek met de jonge kerkverlater te maken kan krijgen. Hoe moeilijk maar tegelijk noodzakelijk is het dan om vanuit de Bijbel en vanuit hetgeen de kerk in haar geschiedenis daaruit heeft leren verstaan duidelijk te maken dat het de Here God kennelijk heeft behaagd zich uit het hele menselijk geslacht een volk aan te trekken, dat Hij in Christus als zijn volk erkent.
Door de geslachten heen en in de lijn van de geslachten worden mensen door geboorte binnen de lichtkring van het Evangelie apart gezet, niet omdat zij beter of anders zouden zijn dan degenen aan wie dat voorrecht niet ten deel valt, maar opdat zij, als wat God hen toezegt in de weg van geloof en bekering tot hun werkelijk geestelijk eigendom is geworden, in deze wereld dragers van het licht zouden zijn, anderen vóórlevend hoeveel dieper een leven is waarin de geheimenissen en de regels van het christelijk geloof een plaats hebben gekregen.
Dáárin ligt niet in de laatste plaats de verantwoordelijkheid van het gedoopte voorhoofd. En tegelijk het voorrecht, als men van bevoorrechting boven anderen wil spreken.
D. Koole, 's-Gravenhage