Die van de brief bedoel ik. We weten niet wie hij is. Er zijn theorieën, maar die zijn het vooral met zichzelf eens en ik schiet er niets mee op. Maar ook al weet ik niet wie hij is, ik hoor hem wel in zijn woorden en die woorden maken een diepe indruk op mij. Woorden over geloven en doen. Kort gezegd vraagt Jakobus mij: “Wat voor zin heeft het te zeggen, dat je in God gelooft?” Ik sta even met de mond vol tanden als prediker. Het is mijn vak, mijn brood, mijn leven en ga je nu zeggen, dat het geen zin heeft? Maar hij kijkt mij heel vriendelijk aan, dus zo'n kritische aanval zal wel niet bedoeld zijn. “Nee,” zegt Jakobus, “wat ik bedoel is dat wat je gelooft al doorkomt in wat je doet en dus hoef je het niet meer te zeggen. En als je het zegt en je doet het niet heeft jouw geloof geen inhoud, want je doet het niet. Abraham geloofde God. Dat zag je aan het feit, dat hij op weg ging en al het vertrouwde achter liet. Waar staat de geloofsbelijdenis van Abraham? Die staat in zijn daden en is niet opgetekend uit zijn woorden. Zo staat jouw geloofsbelijdenis opgetekend in jouw daden en heeft het geen zin om er woorden aan te wijden. Nu ja, als mensen vragen waarom je doet wat je doet kun je woorden gebruiken om jouw daden uit te leggen. Maar dat zullen dan woorden zijn, die niet ontkend worden door jouw daden.”
Jakobus houdt mij een spiegel voor en ik kijk naar mijn daden. Is dat wat ik geloof? Komt er genade door en ruimte voor mensen? Komt er liefde in door en gastvrijheid? Even probeer ik te vluchten door te zeggen, dat ik toch mijn eigen daden niet kan beoordelen. Maar die vlucht wordt belet door de mensen, die met mij in de spiegel kijken. Kwetsbare mensen net als ik. Mensen zonder oordeel, mensen met wie ik één kan zijn. Mensen, die ik niet wil oordelen, omdat ik mezelf begin te kennen. En zo groeit in mijn daden de genade en de liefde en beginnen we iets van God te zien.
P. van Dolderen, Almere