Ik zat op visitatie in Midwolda. Het was rond 21.30 uur, toen mijn vrouw mij opbelde en vertelde, dat er een mevrouw in de pastorie was, die mij tijden geleden in de trein ontmoet had. Zij vroeg of ik morgen om 11.00 uur op de crematie van haar man een goed woord uit de Bijbel wilde spreken. Ik beloofde dat te komen doen, maar wilde vooraf, om 9.00 uur, nog even een gesprek met haar te hebben. Dat bleek goed te zijn.
Toen ik predikant werd, heb ik met mezelf afgesproken, dat ik het Evangelie zal brengen, wanneer men mij er om vroeg en op welke plek ook. Ook bij een crematie.
Wat was nu het geval? Lang geleden kwam ik van een vergadering uit Amersfoort per trein terug naar Groningen. Het was al laat. Langzamerhand gingen alle reizigers van de trein er uit. Na Assen bleef ik in de coupé over met een mevrouw tegenover mij. Ik zat een theologisch boek te lezen. Die mevrouw vroeg me ineens: 'Bent u dominee?' Ik antwoordde haar, dat dat zo was en vroeg haar, hoe ze dat vermoedde. Zij zei, dat ze dat vermoedde door het boek dat ik las. Ik vroeg haar, of ze wat van de Bijbel, van het geloof en van de kerk wist. Ja, zei ze, vroeger ging ze met oma wel naar de kerkdiensten. Later vond ze een man, die helemaal niet kerkelijk en christelijk was. Zo groeide ze weg van Bijbel, geloof en kerk.
We naderden de Stad. Ik vroeg haar, waar ze naar toe moest zo laat in de avond, waar ze woonde en hoe ze naar huis dacht te komen. Ze woonde vrij dicht bij de W.A. Scholtenstraat, de straat van onze pastorie. Ze wou met de bus nog thuis zien te komen. 'Als u wilt, kunt u met me meerijden. Mijn auto staat op het Stationsplein en ik moet toch die kant uit'. Zij vond dat geweldig en zo bracht ik haar thuis.
Daarna heb ik eigenlijk nooit meer aan haar gedacht. Zo gaat dat met veel ontmoetingen. Het leven gaat verder. Haar man echter kreeg kanker en stierf na een lang ziekbed. Hij wilde gecremeerd worden. Een sterke onrust greep haar aan. Ze wilde dat de Bijbel zou spreken op deze crematie. Daarbij moest ze steeds denken aan die dominee van de late trein. Maar ze durfde niet aan te bellen. Vier, vijf keer liep ze langs de pastorie. De laatste avond vóór de crematie, toen alle bezoek, ook de kinderen weg waren, raapte ze alle moed bij elkaar en belde aan. Mijn vrouw ontving haar en hoorde heel het verhaal. Vandaar dat telefoontje naar Midwolda.
De volgende morgen heb ik nog een heel gesprek met haar gehad. Toen kwam de crematie. Ik was al vroegtijdig in het Crematorium en raakte in gesprek met de mijnheer daar, die de crematie moest voltrekken. Hij vertelde me, dat hij dat iets vreselijks vond. Want hij moest via een klein raam controleren, dat de crematie werkelijk geschiedde. Dat was een verschrikkelijk iets, als de kist het hoog oplaaiende vuur inschoof en met het lijk erin verkoolde. Te groter werd mijn verzet tegen crematie. Het is niet bijbels én het blijkt iets vreselijks te zijn, dat men zo zijn geliefde aandoet.
Desondanks heb ik het Evangelie er laten horen over Psalm 23 en Joh.10:11, waar Jezus zegt, dat Hij de goede Herder is, die zijn leven inzet voor zijn schapen. Wie in Hem gelooft, zal niet verloren gaan. Zo klonk het Evangelie bij de crematie!
T. Brienen, Hoogeveen