Wie zou de Joden niet gunnen dat ze kunnen wonen in de staat Israël, zeker na de hel van de Tweede Wereldoorlog? De vraag daarbij is echter wel of de stichting van deze staat in 1948 het begin was van de vervulling van de oudtestamentische beloften. Achter die vraag ligt de vraag of na Christus de landbelofte voor Israël onveranderd is blijven gelden.
God beloofde aan Abraham, dat Hij aan zijn nakomelingen heel het land Kanaän als eeuwig bezit zou geven (Gen. 17,8). Vanwege deze belofte roepen dr. G. van den Brink en dr. C. van der Kooi in hun Christelijke dogmatiek (CD) op te waken voor vergeestelijking, verbreding en vervluchtiging van de landbelofte.
Verder noemen zij het niet vreemd om in de terugkeer van het volk naar het land in 1948 een hoopvol teken te zien van Gods blijvende verbondstrouw aan Israël. Maar ze vinden wel dat Gods belofte in de huidige politieke situatie niet mag worden gebruikt, omdat niemand weet hoe God haar zal inlossen. Wel duidelijk is dat het God om gerechtigheid en barmhartigheid gaat, wat in het conflict tussen Joden en Palestijnen om compromissen vraagt, met gebruik van geldend volkenrecht.
Oriëntatie
Deze kijk op de weg van het Joodse volk in heden en toekomst vindt onder christenen steeds meer aanhang, ook in de Christelijke Gereformeerde Kerken.
Daarnaast zijn er andere, ver uiteenlopende visies. Zo zegt de één dat na Christus de landbelofte is vervallen, omdat toen de kerk, bestaande uit Joden en niet-Joden, Gods volk werd. Maar een ander beweert dat Gods belofte voor Israël geldig is gebleven. De vervulling is in ‘1948’ begonnen en zal spoedig haar vervolg krijgen, in de komst van de Messias. Dan zal de tempel worden herbouwd en Jezus een periode van 1000 jaar heersen op de troon van zijn vader David.
Deze opvatting vertoont grote overeenkomst met de visie van veel orthodoxe Joden, met twee belangrijke verschillen: zij typeren de stichting van de staat Israël als mensenwerk, omdat dat de taak van de Messias is en erkennen bovendien Jezus niet als de Messias.
De grote verschillen in opvatting vallen te verklaren uit het feit dat het Nieuwe Testament de landbelofte niet direct aan de orde stelt. Indirect doet Paulus dat echter wel, als hij het in Romeinen 9,4 schrijft, dat God aan zijn volk de verbonden, de wet en de beloften gaf. Wat Jezus van de wet zegt - dat Hij niet is gekomen om die af te schaffen, maar om haar te vervullen (Mat. 5,17) - is ook van toepassing op de beloften, inclusief de landbelofte. De vraag is daarom niet of de landbelofte zal worden vervuld, maar hoe.
Omvang
Als het hoe betekent, dat die belofte na Christus voor Israël onveranderd geldt, zoals Van den Brink en Van der Kooi suggereren, houdt dat in dat ‘Israël’ alleen voor de Joden is. Seculiere Joden hebben dan bij God voorrang boven christelijke Palestijnen. De auteurs van de CD maken die keus niet, maar toch strookt hun opvatting over de landbelofte niet met hun afwijzing van een politiek gebruik van die toezegging. Verder laten ze opvallend genoeg in het midden of de door hen verwachte massale bekering van Israël gepaard zal gaan met een terugkeer van veel Joden naar de staat Israël.
Weliswaar heeft een toekomstig duizendjarig vrederijk met Koning Jezus op de troon van David geen plaats in hun dogmatiek. Maar hun kijk op de landbelofte is wel een stap in die richting. Dat verklaart hun bezwaar tegen verbreding van de landbelofte. Paulus stelt echter het punt van die verbreding indirect wel degelijk aan de orde. Zo betoogt hij in Efeze 2,14-16 dat Christus één nieuwe mens heeft geschapen uit Joden en niet-Joden, met Abraham als vader en de wereld als woonplaats (Rom. 4,13). In deze tekst grijpt hij terug op Genesis 17,8, waar God aan Abraham en zijn nageslachthet land als eeuwig bezit belooft. Maar Paulus noemt hen erfgenaam van de wereld.
Deze wereldwijde gebiedsuitbreiding past bij de toename van de kinderen van Abraham: dat zijn allen die in Christus geloven (Rom. 4,11-12. 16-17). Dat verduidelijkt Paulus met het beeld van de olijfboom (Rom. 11,16-26). De wortel voedt zowel de natuurlijke als de geënte takken. Daarom doet deze verbreding geen afbreuk aan Gods beloften aan Israël. Ook is ze geen vervluchtiging van de landbelofte, maar de vervulling ervan. De zegen van God is eerst voor Israël en het land van de belofte, maar ook voor de andere volken en de hele aarde.
Diepgang
De schrijvers van de CD waarschuwen ook tegen vergeestelijking van de landbelofte. Die treedt volgens hen op als, ten koste van die belofte, alle aandacht uitgaat naar de geestelijke relatie met God.
Zij hebben in zoverre gelijk dat het God niet alleen gaat om ons hart, maar om ons hele bestaan. Van Israël vroeg Hij Hem te dienen in het land dat Hij hun gaf, maar met de waarschuwing dat het land hen zou uitspugen als zij de HERE ongehoorzaam zouden zijn (Lev. 20,22). Bovendien was zijn belofte aan Abraham niet alleen voor Israël, maar voor alle volken op aarde (Gen. 12,3). Heel de aarde is namelijk van Hem, en zal vol worden van de kennis van de heerlijkheid van de HERE (Hab. 2,14).
De ware dienst aan God staat niet los van de plaats waar zijn volk woont, maar nog belangrijker is dat Hij wordt gediend in Geest en waarheid (Joh. 4,24). Dat zegt Jezus, zonder daarmee de landbelofte te vergeestelijken. Het gaat God zowel om het Geestelijke als het aardse aspect. Jezus brengt dat treffend onder woorden als Hij zegt: Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde erven (Mat. 5,5). Daarmee citeert Hij Psalm 37,11, waar staat dat zij die deze juiste geestelijke houding hebben het land zullen erven. God vroeg deze diepgang dus al voor Christus aan zijn volk. Maar Jezus breidt dit appel uit tot al zijn leerlingen op de hele wereld. Deze geestelijke houding is alleen te leren van Hem zelf, die zachtmoedig en nederig van hart is (Mat. 11, 29).
Conclusie
Het antwoord op de vragen in het begin is duidelijk: Christus heeft de landbelofte niet ongedaan gemaakt, maar na Hem is wel de diepste bedoeling ervan zichtbaar geworden. Het gaat de HERE om een volk – de nieuwe mensheid uit Joden en niet-Joden - dat Hem van harte dient in deze wereld en straks op de nieuwe aarde.
D. Visser, Amersfoort