Een aantal jaren geleden schreef ik een artikeltje over zeewater. Ik zette het begin van het bijbelboek Genesis over de schepping letterlijk naast die zin uit het boek Openbaring ‘en de zee was niet meer’. Het leverde de nodige reacties op. Die zin uit Openbaring moest ik niet letterlijk nemen, maar het scheppingsverhaal wel.
De bijbelteksten over water blijven me boeien. Een tijdje terug lazen we in de kerk Genesis 2 vers 5: ‘er groeide op de aarde nog geen enkele struik en er was nog geen enkele plant opgeschoten, want God, de Heer, had het nog niet laten regenen op de aarde.’
Logisch zou je denken, als het niet regent dan kan er ook niets groeien. Maar lees dan Genesis 2 vers 6 er direct achteraan; ‘wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem bevloeide.’ De Herziene Statenvertaling gebruikt hier het woord ‘bevochtigen’.
Dat verschijnsel doet mij denken aan wat we in Flevoland goed kennen, namelijk kwelwater. Het is water dat onder de dijken doorkomt en in de polder aan de oppervlakte komt. Soms is het brak water en daarom niet goed voor de meeste landbouwgewassen.
Als ik Genesis 2 lees en letterlijk neem, is het zoutgehalte van het kwelwater niet de reden voor het ontbreken van plantengroei. Volgens vers 5 is het ontbreken van regen de reden. Eigenlijk is dat wel vreemd. Want in een vochtige grond is plantengroei best mogelijk. Zelfs als dat water in de grond brak of zout is. Denk bijvoorbeeld aan lamsoor. Een plant die je op de Nederlandse kwelders kunt vinden.
In vers 6 wordt er nog een tweede reden genoemd: ‘en er waren geen mensen om het land te bewerken.’ Kennelijk was het Gods plan(ning) bij de schepping om deze zaken in een bepaalde volgorde te doen. Landarbeid door de mensen vond God kennelijk belangrijk voor groei en ontwikkeling van planten en gewassen. Je zou kunnen zeggen, God wilde niet dat het een wildernis werd.
Nog even weer terug naar het zeewater. Wanneer je de eerste scheppingsdagen samenvat staat er het volgende. Eerst was er de oervloed. Toen kwam er een gewelf dat watermassa’s van elkaar scheidde. Dat gewelf noemde God hemel. Vanaf dat moment was er water onder het gewelf en water boven het gewelf. Over dat water onder het gewelf – onder de hemel dus, staat dat het naar één plaats toestroomt, namelijk de zee.
Hebt u wel eens nagedacht over deze zin? Het water beslaat ongeveer zeventig procent van de totale aardoppervlakte. De diepst bekende plaats in een oceaan is ongeveer elf kilometer diep. Dieper dus dan de hoogste berg hoog is. Er is dus heel veel water op deze aarde. Veel meer dan dat er land is.
Maar waar is dat water boven het gewelf gebleven? Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Zijn dat de wolken aan de lucht die regen kunnen geven? Of is er misschien buiten ons zonnestelsel een plaats waar God die watermassa’s heeft opgeborgen? Is de zoektocht van ruimtevaarders naar water best te begrijpen. Of moet ik deze verzen uit de Bijbel niet (te) letterlijk nemen?
Ik weet dat God allemachtig groot is. Veel groter dan ik kan bedenken. Dat geldt ook voor zijn schepping. Ik kan het onderzoeken, dat doe ik graag. Maar ik weet bij lange na niet hoeveel er te weten valt.
Bij het nadenken over zeewater en kwelwater probeer ik met mijn kennis van nu Gods verhaal te snappen en me er een voorstelling van te maken. Dat lukt niet goed, ik blijf met vragen zitten.
Vervolgens kan ik kiezen. Theologische discussies voeren over de vraag wat je in de Bijbel wel letterlijk moet lezen en wat niet. Soms is dat nuttig en interessant. Of onder de indruk raken van Gods grootheid en die bezingen. Dat laatste is altijd nuttig en door God gewenst.
Heer, machtig God, ik loof U,
van Uw grootheid wil ik zingen.
Ja, uw Naam, uw Majesteit
prijs ik telkens weer, als mijn ogen zien,
de wonderen van het heelal.
Amen
Wiggele Oosterhoff, Dronten