Verontrustend zijn de cijfers over het aantal echtscheidingen in ons land. Dat aantal is vooral sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw sterk toegenomen. In 1971 werd een vernieuwde echtscheidingswet aangenomen, ontworpen door de toenmalige minister van justitie Carel Polak (VVD).
Vanaf 1838 was echtscheiding mogelijk op een viertal gronden. De eerste grond was overspel. De rechter die de scheiding moest uitspreken, kon bewijs van de beschuldiging van overspel eisen. De tweede grond was kwaadwillige verlating: een van beide partners had de ander in de steek gelaten. De derde grond was veroordeling wegens een misdrijf. Echtscheiding was mogelijk wanneer de echtgenoot een gevangenisstraf moest uitzitten van vier jaar of langer. De vierde grond was: zware verwondingen of een dusdanige mishandeling van de ene echtgenoot jegens de andere waardoor levensgevaar was ontstaan. Een scheiding met een wederzijds goedvinden was niet mogelijk.
De situatie veranderde enigszins toen rechtbanken vanaf het jaar 1883 geen bewijs van overspel meer vroegen. Ze namen genoegen met een bekentenis. Vanaf dat moment waren er echtparen die voor de rechtbank een valse verklaring aflegden. Een van beide echtgenoten 'bekende' overspel, terwijl dat in werkelijkheid niet had plaatsgevonden. Het was 'de grote leugen' waardoor echtparen de gewenste scheiding konden bewerkstelligen. Al met al een kromme situatie.
Ondertussen werd de maatschappelijke acceptatie van het uiteengaan van man en vrouw groter. Burgers gingen zich roeren. De behoefte aan nieuwe wetgeving groeide. Dat blijkt onder meer uit de talloze brieven die zijn geschreven aan het ministerie van justitie, de Tweede Kamer en de koningin. Velen vroegen hulp in een situatie die in hun ogen uitzichtloos was. In veel brieven komt schrijnende problematiek naar voren. Vooral in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw werd steeds duidelijker dat de bestaande wetgeving niet meer aansloot bij wat leefde onder de bevolking.
Al deze brieven zijn bewaard gebleven in het Nationaal Archief. Onlangs is daarnaar onderzoek gedaan. Uit dat onderzoek is het boek Scheiden doet lijden ontstaan. Het boek schetst de achtergrond van de algemene problematiek die aan deze brieven ten grondslag lag.
Het schetst het ontstaan van de nieuwe echtscheidingswet en heel globaal wat daaraan voorafging. Tot en met de achttiende eeuw stond de regelgeving ten aanzien van echtscheiding sterk stonden onder de beheersing van de kerk. Aan het einde van de achttiende eeuw trok de overheid de desbetreffende regelgeving naar zich toe. Na de Franse tijd ontstond het Burgerlijk Wetboek van 1838, waarin overigens nog duidelijk het bijbelse spreken doorklinkt. Deze wet ten aanzien van echtscheiding bleef een periode van 133 jaar van kracht, terwijl er ondertussen toch wel het een en ander veranderde in de samenleving.
Er kwam dan ook steeds meer weerstand. Uiteindelijk bepaalde de nieuwe wetgeving van 1971 dat echtscheiding mogelijk was op grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk. De 'grote leugen' was overbodig geworden. De schuldvraag verdween uit het vizier. In 1992 werd het echtscheidingsrecht nog verder verruimd. Een scheiding werd al mogelijk op grond van het verzoek van een van beide echtgenoten. De praktijk is nu dat wie een scheiding wil, deze kan krijgen.
Paul Brood, archivaris en rechtshistoricus, werkzaam bij het nationaal Archief, en Michiel de Wolde, afgestudeerd op de echtscheidingswetgeving in 1971, schreven hun boek naar aanleiding van een tentoonstelling gehouden in het Nationaal Archief in Den Haag. Het blijkt dat in het archief een verhaal bewaard wordt met veel huwelijksleed en met een roep om nieuwe wetgeving. Maar er zijn ook brieven die wijzen op de gevaren van een liberale omgang met echtscheiding.
D. J. Steensma, Feanwâlden
Paul Brood en Michiel de Wolde, Scheiden doet lijden. 400 jaar echtscheidingsmisère, Uitgeverij Balans: Amsterdam 2014, 171 p., € 18,95, ISBN 978 94 600 3689 7.